Een kat? Pien toont zich niet erg enthousiast.
‘Nou ja, ik dacht maar wat,’ zegt Roel maar snel. Wat niet de hele waarheid is, om niet te zeggen ver ernaast. Wat Roel wel vaker overkomt.
Niet dat hij nou van liegen houdt, het is meer uit voorzichtigheid. Bij het minste weerwoord borrelt in hem op: ik hoop niet dat ze kwaad wordt of dat ik haar teleurstel. Waar haalt hij die onzekerheid vandaan, vraag je je af. Voer voor psychologen.
Ligt de oorsprong in Roels jeugd? Werd vroeger thuis geen tegenspraak geduld, geen eigen mening? Volgens een zielenkijker kan het aan van alles liggen. Misschien liet Roels huwelijk sporen na. Wellicht dat Anne zaliger hem beknorde wanneer zijn mening afweek van de hare. Of ligt het in zijn aard? In zijn gevoelige natuur, die Roel voor de muziek heeft voorbestemd. Wie zal het zeggen?
Roel leeft ermee, hij is nu eenmaal zo. Al zou hij soms heel anders willen zijn. Pien trekt het zich niet aan. Die vindt hem enig: niet star en niet lichtvaardig en zo meer. Deinst Roel soms voor de waarheid terug? Zij noemt hem ‘behoedzaam.’ Wat prettig klinkt en wat bij echtgenoten past. Laten die vooral hun wederhelft in gunstig daglicht zien. Immers, hun gade heeft hen daarom uitverkoren.
Wat zal Roel trouwens moeilijk doen op een moment als dit? Amper getrouwd, door Pien bedolven onder kussen, bijna gesmoord. Eerst Pien. Die kat wacht wel, daar kunnen ze het altijd nog over hebben.
De volgende avond. Na het achtuurjournaal eten ze hun toetje. Naar het advies van Els, hun diëtiste, tegen de trek in dik makende hapjes op een later uur. Pien zegt:
‘Wat ik me afvraag: Anne en haar zus hadden toch die flat hier in de buurt geërfd? Die van hun vader was. Haar zus beheert die toch?’
‘Zeker,’ antwoordt Roel licht verwonderd: waar gaat dit heen? ‘Op de Van Nijenrode weg, vlakbij het Amsterdamse Bos. We zijn er pas nog langs gefietst.’ Zijn schoonzus heeft hem mede namens hem verhuurd.
‘Die lijkt me van de buitenkant gezien behoorlijk ruim,’ zegt Pien.
‘Wat heet,’ zegt Roel. ‘Vier kamers. Die huurders wonen daar sinds jaar en dag voor een schijntje. Pas als ze weggaan kan de huur omhoog. Maar dat gebeurt voorlopig niet. Die blijven nog tientallen jaren.’
‘Ik moet er niet aan denken zo lang te moeten wachten,’ zegt Pien. ‘Dan ben ik in de tachtig.’
Roel ruimt de afwas in de vaatmachine. Onderwijl dringt zich een boodschap aan hem op die wel eens schuil zou kunnen gaan achter Piens plotselinge interesse. Spontaan plooit zijn mond zich tot een glimlach. Bedoelt ze …, denkt hij, zei ze …, wil ze nou samenwonen?
Mijn mond plooide zich ook tot een glimlach. Leuk dat je de (mogelijke) psychologie van Roel wat hebt uitgediept. Dat maakt hem toegankelijker voor de lezer.
Gaat het plaatje over mensen die Roel uitkafferen en daarmee bang maken voor de rest van zijn leven?