Lieve lezeressen, lezers, een goede zomer gehad?
Naast zalig nietsdoen heb ik de afgelopen zomer experimenten uitgevoerd. Ik moest maar eens iets anders schrijven, dacht ik, iets van een ander kaliber. Kon ik de reikwijdte van al die emoties waar ik graag over schrijf niet wat verbreden? Hoe doen de groten der aarde dat toch, vroeg ik me af. Nou, ja, een mens tobt wat af. In elk geval ben ik weer eens aan de groten der aarde begonnen: Proust, Thomas Mann, Tjechov. Inderdaad niet de minsten.
Ik moet zeggen, je wordt heel bescheiden als je die schrijvers leest. Proust bijvoorbeeld weet in Swanns kant op* zijn hoofdpersonen met veel emoties te bekleden. Een jongetje –de ik-figuur- kan een avondlang liggen piekeren over een gemiste kus van zijn moeder. De huishoudster Françoise, tante Léonie, Swann zelf, allemaal mensen met een diep gevoelsleven.
Zo houdt Swann bijvoorbeeld van een hoertje, ene Odette. Niet zo een van de ramen, maar een dame met goede manieren die heren van de hoge stand haar diensten bewijst, waar dan veel geld en enig aanzien tegenover wordt gesteld door betreffende manspersonen. En heel veel discretie wederzijds. Swann zelf wordt oprecht verliefd op deze vrouw. Hij heeft weinig weet van haar bezigheden op andere tijden van de dagen en avonden waarop ze niet met hem samen is. Hij verdiept zich er eenvoudigweg niet in. Wil hij het niet weten, is hij beducht voor de waarheid, te goed van vertrouwen? Je weet het als lezer niet. Je kunt je er van alles bij voorstellen, ook in je eigen leven. Waarom immers zou je de gangen nagaan van iemand die je oprecht liefhebt of bewondert? Maar Swann ontkomt er toch niet aan.
Ik wilde kijken wat het is om zo te schrijven, wat voor overpeinzingen Proust gebruikt om mij als lezer dat allemaal duidelijk te maken. En heb het toegepast op een heel andere, actuele situatie, maar wel in het petieterige formaat waarvan ik geen afscheid kan nemen (max 500 woorden). Een stijloefening dus.
Nou ja, lees maar. Maar lees vooral Swann en andere wereldliteratuur, die emoties van alle tijden weet te vangen.
* vertaling De Haan en Hofstede.
De kant van de bank
Dat de bank ten onder was gegaan was voorpaginanieuws, tv-rubrieken vulden er het scherm mee. Van veel mensen was het geld voor hun pensioen, of waren hun reserves tot de helft verdampt. Pas toen drong tot Mark door dat Don – zijn oudste broer, tegen wie hij altijd opkeek- de laatste tien jaar bij diezelfde bank gewerkt had.
Don had zijn functie daar ‘tekstschrijver op een pr-afdeling’ genoemd. De enkele keer dat Mark geïnformeerd had wat dat inhield, had Don geantwoord:
‘Ik schrijf berichten en rapporten, soms reclames.’ Mark kende ze wel: bij ons regelt u zonder gedoe al uw dagelijkse bankzaken. Waar Don het verder in zijn dagelijkse werk zo druk mee had, daarover liet hij weinig los, hooguit een keer: ik heb een deadline. Mark deed weinig moeite om zich de inhoud voor te stellen van wat Don daar schreef. Dat Dons baan daardoor vorm- en kleurloos voor hem was, daar had hij vrede mee.
Maar nu bedacht hij dat Dons dagen op die bank waren gevuld met het verhullen van gesjoemel. Het publiek was wijs gemaakt dat ze er met gerust hart konden sparen en dat dit bankbedrijf een veilige belegging vormde. Stel dat hij over Dons rol meer geweten had. Stel dat hij wist met welke zinnen Don zzp’ers, loodgieters en hoveniers in slaap had gesust. Dat hij wist met welke woorden Don de situatie bij zijn bank veel gunstiger had voorgesteld dan die echt was? Dons schrijverij zou met die wetenschap een erg vals smoelwerk kunnen krijgen.
Mark vreesde dat die kennis hem van zijn broer vervreemden zou. En dat hij later niets over de teloorgang van diens bank zou kunnen zien, horen of lezen zonder zijn hart ineen te voelen krimpen. Vandaar dat hij expres geen poging deed om meer te weten van Dons teksten, hem geen bekentenissen probeerde te ontlokken. Hij vroeg hem niet: wat wist je van balanstekorten, verdachte producten en van verliezen van je bank? Dons antwoorden zouden de argwaan die Mark trachtte te kalmeren weer doen opleven.
Alleen, toen van de bank de vuile was in krant en op tv uitvoerig buiten hing – Don werkte alweer ergens anders- begon zijn oudste broer er soms zelf over, alsof hij dacht dat Mark het toch al wist. Maar vaak onthulde hij dingen waar Mark geen flauw idee van had. Over persberichten die hij uit zijn duim gezogen had om malversaties van zijn superieuren toe te dekken. Alleen om te zorgen dat mensen hun beleggingen en spaargeld veilig waanden.
Don toonde daarmee geen benul van de afstand tussen zijn werkelijke leven op de bank en het onschuldige leven dat Mark hem daar had toegedicht. Een werkelijkheid waarin Don klakkeloos opschreef wat zijn werkgever hem vroeg. Als iemand die niet merkt dat zijn collaboratie geleidelijk aan toeneemt. Die niet beseft hoezeer hij door geheul geleidelijk afdrijft van een oprechtheid die Mark van iedereen verwachtte. Zeker van zijn oudste broer, die hij zo hoog had zitten.
! Taal goes Proust ! Een geslaagd experiment ! Gelukkig wel beperkt tot 500 woorden, want bij Proust moest ikzelf toch wel afhaken …
Ha Ewoud, dank voor je support. Ik blijf bij de korte stukjes hoor.
De inleiding vond ik heel sterk. Het illustreert je dappere gevecht het hogere schrijven onder de knie te krijgen. Het verhaal over de bank zelf was als altijd onderhoudend, Ik heb Proust niet gelezen. Dus is het voor mij toch moeilijk het Proustiaanse in jouw stuk te ontdekken.
Dank! In die luttele woorden die ik wil benutten, zou ik weinig actie willen verwerken, maar zo lang mogelijk blijven hangen in de emotie. Daar is Proust een kei in. Zozeer zelfs dat lezers erbij afhaken. Alleen is dat laatste nou weer niet de bedoeling.
Goed plan om met de aanpak van de Groten bewust te oefenen. Het stukje over de bank is inderdaad apart in zijn afstandelijkheid en gerichtheid op de gevoelens van de hoofdpersoon ten opzichte van anderen. Ik herken die van de stripversie van Prousts “Swann”.
Een alternatief is om Manniaans (eg “De Buddenbrooks”) de hoofdpersoon bloot te stellen aan de dwingende werkelijkheid en hierop te laten reageren zo goed als hij kan. Dat heb ik geprobeerd in “Leven is niet mijn hobby”. Een geweldige roman trouwens (De Buddenbrooks dus).
De schrijver gaat er mijns inziens van uit dat de hoofdpersoon blootgesteld is geweest aan Dons daden en woorden. Of bedoel je dat niet, Michiel?