Net zette Roel op vrijdagavond een lasagne in zijn oven of hij hoorde zijn voordeur opengaan. Pien. Eindelijk. Ze knuffelde hem en kroelde in zijn nek.
Samen dronken ze een wijntje en nog een, knabbelden nootjes. Hun gesprek ging over alles behalve trouwen en samenwonen. Geen geschikte tijd om dat nu aan te snijden vond hij. Zijn lasagne was precies zoals zij die graag at, zei Pien. En zo mooi bruin van boven. Behaaglijk wentelde hij zich in haar woorden.
Ze hadden kunnen uitgaan, maar binnen was het lekker warm en buiten niet. Op de buienradar weinig goeds. En bovendien waren ze net vorig weekend begonnen aan een nieuwe serie, Shtisel, over een familie in ultraorthodox Jeruzalem. Pien was weg van de jongste zoon, Akiva. Vooral van zijn melancholieke oogopslag onder zijn zwarte hoed die op zijn keppel balanceerde. Akiva wilde trouwen met een vrouw die dat een beetje afhield. Roel voelde innig met hem mee.
Vorig weekend hadden ze drie uur achtereen gekeken. In de hoop dat Akiva eindelijk gelukkig werd, dat zijn pa’s bemoeizucht werd bestraft en zijn zus haar ontrouwe echtgenoot zijn vet zou geven. Maar dat gebeurde niet. Misschien vanavond dan? Knikkebollend bleven ze kijken naar het ene na het andere vervolg. Met lede ogen zagen ze dat de familie zich alsmaar verder in de nesten werkte.
Zaterdagochtend na een laat ontbijt –op bed natuurlijk, met de krant, koffievlekken en kruimels in de lakens – begon Roel uiterst voorzichtig:
‘Heb je er nog over nagedacht?’
Pien hapte niet meteen, maar Roel had zich vast voorgenomen door te zetten. De kans om alle dagen knus met zijn geliefde door te brengen wilde hij zich niet laten ontgaan.
‘Dat trouwen heeft toch niet zo’n haast,’ zei Pien heel poezig. Eerst moesten ze bedenken wie bij wie ging wonen.
Zover was Roel in zijn gedachten ook gekomen. Of zijn huishouden in Piens appartement zou passen. Zo niet, wat deed hij met de rest? Kon hij de spullen waar zijn Anne zaliger zo aan gehecht was in de opslag zetten? Of zou hij die thuis laten staan als hij naar Pien verkaste en ging hij af en toe terug om heel alleen nog wat te mijmeren in zijn halflege huis? Van al die vragen kreeg hij het zo benauwd dat hij het daarbij had gelaten.
Maar tot zijn opluchting vroeg Pien:
‘Zal ik voorlopig maar bij jou intrekken?’
‘Heb ik al eens gezegd hoe lief je bent?’ Zijn zwaard verhief zich. Hij boog zich naar haar toe voor een lange zoen op haar mond.
‘Ja hoor,’ antwoordde ze. Ze had gedacht, zei ze, als hij de helft van zijn kasten en laden leeg zou maken, dan kon zijn keuken voor even wel zo blijven. En daarna zouden ze ook iets bedenken voor zijn meubilair. Roels geheven lid kromp ineen. Meende zijn Pien dat nou?
Bij nader inzien vond hij het toch beter dat onderwerp eerst maar eens rustig te laten rijpen.
Margot, ik heb weer genoten van je scherpe kijk in de menselijke ziel.
dank, als je maar genoten hebt