Vier maanden al woont Lou achter een hooggelegen stukje kust van Lake Erie, Canada. Zijn dochters huis staat daar. Ze vroeg hem bij haar te komen wonen, zodat ze hem verzorgen kon wanneer hij oud en krakkemikkig werd. Wat had een man als hij nog in een grote stad te zoeken?
‘Ik kan het in elk geval proberen,’ had hij geantwoord.
Bij zijn wekelijkse skype met zijn vriend Henk in Amsterdam, zegt Lou:
‘Het is hier berenkoud, grote schotsen op het meer. Als ik er niet op let, zit ik de godganse dag alleen, in Francis’ huis, ver van de bewoonde wereld. Dus tuf ik naar het dorp twintig kilometer verderop, en waag me aan een praatje bij de boodschappen, de lunchroom, of het poolen.’
‘Je bent een held dat je dat allemaal probeert,’ zegt Henk.
‘Het blijft oppervlakkig.’ Zijn poging om de Amsterdamse straten, de tram, zijn kaartavond, de mensen die hij kent voor een bestaan in Canada te ruilen, drukt zwaar op Lous gemoed. Maar een held is hij graag.
‘Kan je niet in dat dorp gaan wonen?’ vraagt Henk. ‘Je hebt je dochters zorg nog lang niet nodig.’
De volgende ochtend vroeg schiet Lou net op tijd uit bed om Francis en haar kinderen dik ingepakt haar truck in te zien stappen. Hij zwaait even, ze zien hem niet. Zijn kop diep in zijn capuchon, loopt hij naar de weg, waar hij zijn krantje uit de bus pakt. Binnen schenkt hij zichzelf een restje filterkoffie in, en ruimt hun cornflakes, pindakaas, en vleeswaren van tafel.
‘Ik las een advertentie voor een eigen woning in het dorp,’ zegt hij ‘s avonds. ‘Ik ga hem eens bekijken.’ Eerst zegt Francis:
‘Blijf nou toch hier.’ Wanneer ze naar hem kijkt, wordt het: ‘In een dorp is het wel gezelliger, daar maakt je nieuwe vrienden.’
De dag erna rijdt Lou, gedoucht, geschoren, langs de vacante flat. De straat is stukken breder dan in Amsterdam, maar zonder winkels, kapper, of cafeetje zoals daar.
‘Mijn dochter spreekt van nieuwe vrienden,’ zegt Lou wanneer hij met Henk skypet. ‘Als stadsmens pas ik niet goed bij die kerels hier, met hun dorpshistorie. Had ik dat maar vooraf geweten.’
‘Als je alles van te voren weet, of het je nooit eens afvraagt, dan waag je nooit een gokje. Dan roest je vast in je gewoontes,’ zegt Henk. ‘Zoals wij hier.’
Op zaterdag kijkt Lou naast Francis op de tribune van een indoor atletiekbaan naar zijn rennende kleinzoons. Hij zegt:
‘Ik ben nog langs die flat gereden.’ Het wordt hem eventjes te veel, hoe moet hij het haar zeggen? Hij schudt zijn hoofd.
‘Ik ga terug naar Amsterdam. Ik kom gewoon elk jaar weer bij je logeren. Wie weet dat ik later dan blijf, wanneer ik helemaal stokoud ben.’
Zijn dochter slaat haar armen om hem heen. Ze zegt:
‘Je hebt het hier tenminste geprobeerd.’