Mamma zal het enig vinden, heeft Roel gezegd. Of niet, bedacht hij zich, eigenlijk kent hij zijn moeder soms niet meer. De laatste keer dat Pien hem naar zijn moeder vergezelde, is al even geleden. Vaak zal het er niet meer van komen, vreest hij.
Pien wil zijn moeder graag weer zien. Roel vindt dat vreselijk lief en ook dat Pien bedenkt om bloemen mee te nemen.
Ze lopen de conversatiezaal binnen van Torendael, zijn moeders tehuis. Vroeger babbelde zijn moeder daar mee met zes andere oude dametjes. Een jaar geleden nog waren die gewend de beste plaatsen op te eisen. Als een vestingwal drapeerden ze rollators en rolstoelen om zich heen. Geen medebewoner kwam erdoor. Inmiddels laten de bessen hun moede kinnetjes hangen op hun ingekrompen borst.
Wanneer Roel op zijn moeder toeloopt en haar een kus geeft op haar vlekkerige wang, kijkt ze naar hem omhoog.
‘Roel,’ zegt ze alsof haar prins zojuist komt aangereden op zijn witte paard. ‘Wat een verrassing!’ Ze kent haar standaardzinnen nog.
‘Kijk mam, ik heb Pien meegenomen,’ zegt hij.
‘Dag mevrouw,’ zegt Roels moeder.
‘Pien, mam.’ Ken je haar nog, laat hij maar achterwege. Het zal wel niet. ‘Mijn verloofde,’ zegt hij er ferm achteraan.
‘Anne?’ vraagt zijn moeder aarzelend.
‘Nee, mam, Anne is al tien jaar dood.’
Gedrieën schuifelen ze naar haar kamer. Pien pakt een vaas uit het aanrechtkastje, zet de chrysanten die ze hebben meegebracht erin en houdt ze in Roels moeders blikveld.
‘Wat een mooie herfstkleur, hè,’ zegt ze.
‘Heel mooi, mevrouw. Waar heb ik het aan te danken?’ Ook die frase beheerst zijn moeder nog.
‘Zeg maar Pien hoor,’ nodigt ze. Een en al geduld.
‘Mam, Pien en ik zijn nu verloofd,’ zegt Roel. Laat daar geen misverstand over bestaan.
‘Wat leuk, jongen.’ Zijn moeder kijkt hem vorsend aan. Mompelt ze nou ‘Anne’?
Roel stelt een wandelingetje voor. Hij wijst op afgevallen bladeren, Pien spreekt van ‘herfst.’ Zijn moeder: heel mooi. Wanneer ze de Zuidelijke Wandelweg achter haar huis oversteken, wordt zijn moeder moe. Ze duwt haar karretje steeds trager voort.
‘We moeten terug,’ zegt Pien.
‘Denk je? Nu al?’ Gelukkig heeft Pien daar oog voor, denkt Roel. Hij overschat zijn moeder steeds. Haar achteruitgang valt amper bij te benen.
Als ze gedrieën in de lift staan naar zijn moeders kamer, laat ze windjes.
‘Oeps,’ zegt ze vriendelijk.
Ze zetten zijn moeder in haar luie stoel.
Roel kust gedag, Pien geeft een hand ten afscheid.
‘Dag mevrouw,’ zegt zijn moeder.
‘Pien, mam.’ Roel weet niet of zijn moeder hem nog hoort, haar ogen vallen dicht. In de deuropening zwaait hij. Geen reactie.
‘Ik hoop nooit zo oud te worden,’ zegt Roel op de gang.
‘Ook niet als ik dan met je meeloop achter mijn rollator?’
Zo ver vooruit heeft Pien hem nog niet eerder in haar toekomst toegelaten. Stevig grijpt Roel haar hand vast.
Ik word nu eigenlijk ook wel een beetje oud.
“Haar achteruitgang valt amper bij te benen,” bracht deze keer een glimlach op mijn gezicht, niet van ontroering maar door de humor. De ontroering kwam pas aan het eind. Dank je wel, Margot.
Leuk dat je reageert! Ik hoor het graag.
Zolang je mijn naam niet vergeet, valt het wel mee.