Marleen is van de flower power generatie. Phil Bloom op de tv, de blote vrouwenborst, van meer verschillen tussen man en vrouw –behalve dan het kruis- wil ze niet weten. Net zo min als van verschillen tussen arm en rijk, dik en dun, geel, bruin en blank. Laat iedereen zijn best doen, luidt haar motto.
Op een dag, haar man Wil verliest zich weer eens in zijn boek, vraagt Marleen:
‘Na het ontbijt zou je de woonkamer toch stofzuigen?’
‘Dat kan morgen ook,’ antwoordt hij. Met haar liefste meisjesstem zegt ze:
‘Doe het nou even, Willie. Je hebt het gisteren al beloofd.’
‘Oo-Kay.’ De tweede lettergreep zindert lang na. Nog even rust Wils blik op een dicht bedrukte bladzij, voor hij zijn lijvig boekwerk dichtklapt.
Bij de koffie vraagt Marleens buurvrouw of ze kruidkoek blieft.
‘Nee, dank je. In december ben ik vreselijk aangekomen. En het is er nog niet af.’ Vervolgens lucht Marleen haar hart over Wils huishoudelijke inbreng.
‘Dat is nu eenmaal niets voor iemand zoals hij,’ zegt de buurvrouw.
‘Iemand zoals hij? Komt hij soms van een andere planeet?’ vraagt Marleen. ‘Wil is heel best in staat de stekker van een Miele in een stopcontact te steken. Net zo goed als jij en ik.’
Tegen lunchtijd, net terug van Jumbo, ruimt Marleen haar boodschappen in kasten en in laden. Wil legt servies, bestek, brood en beleg op tafel.
Marleen eet haar tweede boterham, en een crackertje met Brie.
‘Wat een zalig kaasje,’ zegt ze. Met moeite weerhoudt ze zich ervan een volgend toastje te beleggen.
‘Schrijft die Tolstoi van je nog iets leuks?’ vraagt ze aan Wil.
‘Over Russische herenboeren, twee eeuwen terug,’ antwoordt hij. ‘Ene Pierre wil zijn landarbeiders onderwijs aanbieden.’
‘Goed plan,’ zegt Marleen.
‘Een andere grootgrondbezitter vindt dat kolder,’ zegt Wil. ‘Na hun werk in de buitenlucht rollen die kerels, volgens hem, meteen voldaan in slaap. Als je ze schoolt, liggen ze voortaan te piekeren in hun bed, denkt hij. Alleen adellijke heren hebben baat bij scholing, zoals Pierre en hij.’
‘Flauwekul,’ zegt Marleen. ‘Die boeren zijn dezelfde mensensoort als zij.’
Halverwege de middag belt haar gitaardocent, Linda aan. Marleen wijst op haar uitwaaierende jersey jurk.
‘Wat staat die je goed,’ zegt ze.
‘Dank je.’ Linda pakt haar gitaar uit.
‘Ik wou dat ik zo slank als jij was, dan kon ik dat ook dragen. Wil je thee?’ Marleen schenkt in, snijdt twee stukken van haar zelfgebakken appeltaart. Nu ze zich bij de koffie en de lunch zo goed heeft ingehouden, kan een keertje zondigen vast geen kwaad. ‘Slagroom erbij?’
‘Geen van beide,’ antwoordt Linda. ‘Ik let een beetje op de calorieën.’ Marleen staart haar met wijdopen ogen aan.
‘Calorieën,’ zegt ze, ‘zijn voor mensen zoals ik. Toch niet voor iemand zoals jij?’