Sinds vier jaar is Adri met pensioen. Vanavond zit hij in een eetcafé met zijn voormalige collega Jan – een enkel rimpeltje, volle haardos. Hun stemmen weergalmen tegen hout, stucwerk en formica.
‘Waar breng jij tegenwoordig je dagen mee door?’ vraagt zijn oud-medewerker.
‘Ik schilder,’ zegt Adri.
‘Leuk,’ zegt Jan. ‘Half gepensioneerd Nederland schrijft romans, stond in de krant, de andere helft schildert.’
‘Vertel eens hoe het jou vergaat,’ zegt Adri.
‘Mijn tweede internationale paper van dit jaar is net verschenen,’ antwoordt Jan. ‘Weet je trouwens dat Gerard promoveert? We werken samen aan een nieuwe publicatie.’
‘Man, man, wat een productie. Dat zou ik niet meer kunnen.’ Adri’s maag knijpt dicht, op zijn stembanden plakt een gruizig filter. Hij zwijgt maar over de portretten, landschappen en stadsgezichten die hij tegenwoordig schildert.
‘Ons masteronderwijs gaat nu helemaal in het Engels.’
‘Ik heb zo’n beetje het vocabulaire van een achtjarige,’ zegt Adri.
‘Mij gaat het heel behoorlijk af,’ zegt Jan.
Pas om half elf fietst Adri terug naar huis met ‘uitgerangeerd, achterop,’ en ‘ouwe sukkel’ tollend door zijn hoofd. Zo zal hij niet makkelijk in slaap komen, voor schilderen is het nu te laat. Hij ziet er tegenop om naar zijn donkere huis te gaan, dat volhangt met zijn doeken. Wat zal hij doen? Vlakbij zijn huis passeert hij een congrescentrum, op de begane grond van een hotel ertegenover stralen luchters licht door een groot raam naar buiten. Er lijkt nog volop leven in de lobby daar.
Adri stapt van zijn fiets, achter de draaideur zitten mensen in fauteuils te praten en te lachen, hun tafeltjes vol glazen, flesjes, kopjes. Aan een wand rechts hangt een tv-scherm met een haardvuur dat alsmaar doorbrandt. In zijn eentje zit een jongeman daar op een leren bank.
‘Kan ik hier zitten, Simon?’ vraagt Adri met een blik op het naambordje dat met een koordje om de man zijn nek hangt.
‘Heb ik het vergeten af te doen?’ vraagt de Simon. Hij schuift het koord omhoog over zijn hoofd. ‘Komt u ook van het congres?’
‘Ik ben gepensioneerd. Waar gaat het over?’
‘Phenologische datamining’ antwoordt de man. ‘Morgen houd ik twee presentaties.’
‘Interessant, vertel eens.’
Van het exposé over de man zijn vak begrijpt Adri maar weinig. Hij denkt aan congressen van zijn eigen werk, toen wildvreemden in de lobby’s van hotels nog wel eens informeerden wat hij deed. Nu niet meer, zolang hij niet in musea exposeert, geen Rembrandt is, geen Rothko of Van Gogh.
Wanneer Adri op loden schoenen terug zijn huis inloopt, zit zijn vrouw tv te kijken.
‘Inspecteur Morse,’ zegt ze. Adri gaat naast haar zitten. Net wordt een schurk in boeien afgevoerd en glijdt aftiteling over het scherm.
‘Er belde iemand van de wijkkrant op,’ zegt ze. ‘Hij had gehoord over je schilderijen en vroeg of hij je eens kon komen interviewen.’