Roels zus vertelt hem over een fikse ruzie met hun oudste broer, dat hij haar uitmaakte voor ‘trut’ en erger.
‘Dat onbehouwen stuk verdriet is ook nog te beroerd om zijn excuses aan te bieden.’ Ze is helemaal van slag.
‘Hè Agnes, wat naar nu,’ zegt Roel welgemeend.
Zelfs na een week lukt het hem niet de ruzie te vergeten. Misschien is Tom bereid bakzeil te halen, maar weet hij niet goed hoe, denkt Roel. Misschien kan ik een duwtje in de goede richting geven. Hij belt hem maar eens op. Nauwelijks is Roel bij de bewuste ruzie aanbeland, of Tom zegt al:
‘Agnes haalt het bloed onder mijn nagels vandaan, die zuigt alsmaar en laat nooit los’.
‘Bijzonderheden hoef ik niet te horen,’ zegt Roel nog, maar toch legt Tom ze hem omstandig uit.
‘Je kon het juist weer goed met Agnes vinden,’ zegt Roel. ‘Jammer.’
‘Zo doet ze altijd tegen me,’ zegt Tom. Voordat zijn broer nieuwe details gaat spuien, zegt Roel:
‘Ik heb nog veel te doen. Ik spreek je weer.’
‘Ze hebben zich natuurlijk allebei misdragen, zo gaan ruzies,’ zegt Roel later tegen Pien. ‘De kern is dat de een de ander op de kast jaagt en de ander dat dan laat gebeuren.’
Pien humt.
‘Ik heb er nog eens er over nagedacht,’ zegt Roel later. ‘Tom is uitstekend in staat collega’s aan te sturen. Agnes idem dito. Wanneer het hen wel lukt die mensen op het juiste spoor te houden, waarom doen ze dat niet bij elkaar?’
Pien zou het ook niet weten.
‘Als ze dat proberen en het lukt, dan spreken we elkaar weer eens met kerst en met nieuwjaar, al is het maar per zoom.’
‘O, enig!’ zegt Pien en ze kust hem. ‘Je bent mijn redder van de mensheid.’
Met het warme gevoel dat hij met zijn idee misschien een goede indruk op zijn oudste broer zal maken, belt Roel hem op. Hij praat over collega’s, beloningen en negeren van wat je niet zint.
‘Denk je nou echt dat dat bij Agnes werkt?’ sniert Tom. ‘Die alles wat ik doe negeert, alleen maar oor en oog heeft voor zichzelf en zich het centrum van de wereld waant? Illusies!’
Roels borstkas krimpt een maatje. Dan Agnes maar. Die heeft nu vast behoefte aan een bondgenoot, denkt Roel. Hij belt haar op, roemt haar collegiale kwaliteiten en vraagt:
‘Zo kan je Toms gedrag toch ook in goede banen leiden?’ Als ware het retorisch.
‘Flauwekul,’ zegt ze. ‘Voor Tom zijn zulke aanwijzingen parels voor de zwijnen. Dat weet je zelf toch ook, of trek je soms partij?’
Roels hart begint te bonzen, zijn bi- en triceps spannen zich, hij krijgt zin ergens mee te smijten. Daar gaan hun collectieve kerst, nieuwjaar en vrede op de aarde.