Fotoalbum van zijn vroege jeugd

Roel ziet zijn jongste graag. En Jos bezoekt zijn vader trouw, zij het niet vaak. Jammer genoeg is het voor Roel niet makkelijk om tot hem door te dringen. Hun gesprek blijft vaak beperkt tot Jos zijn werk. En als Roel iets vertelt, laat Jos het bij een ‘ja’ of ‘nee’. Wat weinig openbaart van wat er in hem omgaat.
‘Stel je eens kwetsbaar op, misschien dat dat wat losmaakt,’ oppert Pien. Roel zou niet weten hoe.

Op de achtentwintigste, de sterfdag van zijn vader, vraagt Roel zijn jongste zoon mee naar Zorgvlied. Jos was graag bij zijn opa, misschien heeft hij die dag in zijn agenda staan.
Jos wil wel met Roel mee. Ze spreken af om twee uur bij de poort.

’s Ochtends bladert Roel een album door met foto’s uit zijn vroege jeugd. Vertederd kijkt hij naar het blote jongetje dat in een grote wasbak stralend lacht. Hetzelfde Roeltje zit in kruippak op zijn vaders’ schoot met een peuter naast diens knieën, zijn broer Tom. Hun zusje ontbreekt nog. Zijn vaders grote lijf omringt de dreumes op zijn schoot zo’n beetje helemaal. Roel stelt zich voor hoe veilig hij zich toen als kleintje voelde. Pa’s regels en geboden later vlakten dat niet weg.

Om tien voor twee stalt Roel zijn fiets achter het hoge hek van de begraafplaats. Al spoedig komt Jos aanrijden. Ze lopen door de lanen van de laatste rustplaats van veel Amsterdammers. Mannetje aan mannetje liggen ze, steen naast steen, dichter opeen dan ze bij leven ooit de stad bewoonden.
Roel en zijn zoon arriveren bij het grijze graniet waar Jos’ opa, oma en overgrootpa liggen. Roel borstelt vastgeplakte blaadjes weg, Jos zet er een plantje neer. Naast zijn zoon leest Roel hardop de namen die in de steen gebeiteld staan. Denkend aan de foto van vanochtend raapt hij zijn moed bijeen.

‘Ik dacht erover na,’ zegt hij, ‘hoe ik als klein kind gehecht moet zijn geraakt aan jouw opa.’ Hij schraapt zijn keel en kijkt naar Jos, die geeft geen kik. ‘Als dreumes snap je weinig van de wereld. Ik neem maar aan dat ik voortdurend overrompeld werd, een grote hond, een knetterende motor, bloed uit mijn knie of pijn. Als ik van slag was moet mijn vader me met zijn enorme armen hebben opgetild, ze om dat kleine lijfje van me heen geslagen, met zijn grote bovenlijf een warm hol hebben gevormd. Daar zat ik in, wie of wat kon me deren? Zo stel ik het me voor dat ik ….’ Niet te klef nu: ‘… aan hem gehecht raakte.’ Roel stopt abrupt, Jos vindt natuurlijk dat ik bazel.
‘Ja,’ zegt zijn zoon. ‘Zo gaat dat.’ Hij pauzeert. ‘Bij mij ook.’ Wat lang in Roels gedachten na-ijlt.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

Daar wordt hij niet minder van

Roel is de middelste van drie uit een kerkelijk gezin. De lof en prijs werd aan de Heer besteed, niet aan de kinderen. In hun ouders’ ogen waren die brutaal, toonden geen eerbied, verlummelden hun tijd. Pa en ma overlaadden hun kroost met reprimandes en af en toe een klap, wat in die tijd gewoon was: een jaar of vijftig, zestig terug alweer.
Roel en zijn broer en zus hebben ruimschoots de tijd gehad er het hunne mee te doen. Roel denkt dat hijzelf losgezongen is van schuld en boete. Geregeld prijst hij zijn kinderen, kleinkinderen en Pien. Wat zij bij hem ook doen.


Het is alweer zes weken terug dat Roel zijn broer vertelt over een fietstocht die hij net met Pien en vrienden heeft gemaakt. Tom zegt:
‘Zo, zo, Berg en Dal, daar was ik vorig jaar.’ Hij spuit weetjes over een ijstijd, zeven heuvelen en een Nederrijnse stuwwal.
‘Geen vraag naar ons, geen goed woord over een uitstapje tijdens de pandemie of alle kilometers die we berg op en af hebben gezwoegd,’ zegt Roel wanneer hij het aan Pien vertelt. ‘Maar ja, dat ben ik al een eeuw gewend.’
‘Je zuster heeft dat ook,’ zegt Pien. ‘Alsof ze zelf minder wordt wanneer ze iemand prijst.’
Ik zou het eens ter sprake moeten brengen, denkt Roel.

Een maand later vertelt zijn oudste broer hem aan de telefoon van een tennistoernooi dat hij de dag tevoren heeft gewonnen.
‘Goed hé,’ zegt Roel en vraagt meteen: ‘Herinner jij je soms of pa of ma ons vroeger wel eens prezen?’ Tom aarzelt, zegt dan:
‘Nee, pappa niet. Trouwens, mamma evenmin. Behalve dat ze de buurvrouw zei dat ik goed af kon wassen. Wat vond ik dat gênant als jonge jongen.’

‘Wij tweeën zijn ook bepaald niet van de complimenten,’ zegt Roel. ‘Terwijl ik best veel dingen goed vind van je.’ Hij steekt meteen van wal. ‘Bijvoorbeeld dat jij je gezin draaiend hield, toen Loes ziek was. Petje af,’ zegt hij. ‘En dat je naast je drukke baan de tijd vindt om te tennissen en zeilen op een hoog niveau en je werk in het repaircafé. Dat bewonder ik.’ Dan is hij wel zo’n beetje uitgeput. Tom blijft even stil.
‘Dat heb je me nog niet gezegd. Ik hoor zoiets graag,’ zegt hij. Ze praten verder over films en series op Netflix en over een bezoek van Tom aan zijn zoon in Brabant.

‘En?’ vraagt Pien na afloop. ‘Hoe vatte je broer het op?’
‘Hij klonk verbouwereerd,’ antwoordt Roel. ‘Mijn loftuitingen overvielen hem een beetje.’
‘Heeft hij je bedankt, kon er een complimentje voor jou af?’ Enigszins verbaasd graaft Roel in zijn geheugen.
‘Nee, dat niet,’ zegt hij. Het was hem niet eens opgevallen.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

Haar zorg is het niet

Jaren geleden kwam een stroom op gang van Whatsappjes, telefoontjes en vertrouwelijke mededelingen van vrienden en vriendinnen wiens zoon of dochter zwanger werd. Soms aan Roel gericht soms Pien. Ze leefden mee, kenden het kind dat nu zelf vader of moeder worden zou.

Heel in het begin deed Roel zelf mee aan de tamtam, over zijn kleinkinderen in Canada.
Telkens was de eerste aankondiging een verrassing, volgden foto’s van een eerste echo, de zwangere met zwellend buikje, onthulling van het geslacht. Nou ja, wat een aanstaande grootouder zoal met vrienden en vriendinnen deelt. Roel en Pien verheugden zich er samen met hen over.

Piens dochter Stella en haar man zouden graag meedoen met zo’n nieuwe levensfase, maar het komt er steeds niet van. Al wijst hun medische dossier erop dat het zou moeten kunnen. Het weinige dat haar dochter loslaat doet Pien beseffen hoeveel verdriet het Stella doet. Je zou het onderhand een trauma kunnen noemen.‘Dat stemt me nog het treurigst,’ zegt Pien aan tafel tegen Roel. ‘Ik gun het hen met heel mijn hart.’
Later zegt ze:‘Ik zou ook best graag oma willen worden. De kleintjes van een ander zijn toch anders dan de mijne.’
Op een avond zit Roel met Pien na het journaal nog even op hun blauwe bank.‘Ik kan er niets aan doen,’ zegt Pien. ‘Ik vind het erg dat mijn tak van de familie hierbij eindigt.’ Er blinken tranen in haar ogen.
Roel schuift tegen haar aan, zijn hand op haar dij. Ze zucht, slikt en zegt hees:
‘Maar daar wil ik Stella voor geen goud mee opzadelen. Ze heeft genoeg aan haar eigen zorgen. Ik word geen grootmoeder en daarmee uit.’
Roel streelt haar natte wang.
‘Je bent ook oma van mijn kleinkinderen,’ zegt hij, al is dat nu voor Pien een schrale troost.

Opa’s en oma’s in spe blijven aan Pien hun confidenties doen per WhatsApp, email of per telefoon. Ze leeft van harte mee met zwangerschappen en geboortes. Wel belicht ze tegenwoordig in enige reactie, meestal later, ook haar eigen lot en de rijke inhoud van haar leven zonder kleinkind.
Niet eens zo lang sinds ze dat haar vrienden, grootouders in wording, ronduit vertelt zit ze stilletjes met Roel aan tafel. Dan zegt ze:‘Had ik maar nooit onthuld dat het omaschap aan mij voorbij zal gaan. Het lijkt of ik een soort melaatse ben geworden, of mijn vriendinnen medelijden hebben, ik hoor niet meer bij hen. Ik had gedacht dat Addie me de echofoto van haar dochter sturen zou, Yvonne haar schoondochters dikke buik, van Riny had ik honderd kiekjes van haar pasgeboren kleinzoon moeten krijgen. Maar nee, ik krijg en hoor zowat niks.’
‘Had je dat wel gewild?’ vraagt Roel.‘Natuurlijk wil ik dat,’ antwoordt ze. ‘Net als vroeger.’ Maar vroeger is verleden tijd.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

Een vuilniszak gedumpt

Dinsdag, redactievergadering. Hoofdredacteur Cisca weigert het stuk dat Roel met hart en ziel geschreven heeft te plaatsen in de Luistergids. Als redacteur en stukjesschrijver zit het Roel danig dwars: wat is dat mens een botterik.

Woensdag. Roel is vastbesloten nooit meer een woord aan die rotkrant te wijden. Met leedvermaak vraagt hij zich af hoelang ze nog bladvulling zullen plaatsen van ondermaats journalistiek allooi.
‘Die suffe redactie knapt het zelf maar op,’ zegt Roel.
‘Je laat je niet opjutten hè?’ zegt Pien.
Roel concentreert zich op zijn strijkje en bereidt zijn online lessen voor.

Donderdag. Het daagt Roel dat hij zich tijdens vergaderingen vaak opwindt, op school ook. Het werk daar groeit alsmaar en steeds gelden er nieuwe regels. Het hoofd beroept zich op ingrepen van bovenaf waar niets aan valt te doen. Roel is de enige die protesteert.
Op vrijdag legt Roel de vinger op de zere plek: dat hem niets wordt gevraagd. Op school niet, zogenaamd staat men daar machteloos. Bij de Luistergids al evenmin, de hoofdredacteur heeft het daar voor het zeggen.

Op maandagochtend heeft Roel net een volle vuilniszak gedumpt in een container voor zijn flat, of bij binnenkomst rinkelt zijn telefoon: Cisca.
‘Ik kreeg een mailtje van de Bond van amateurvocalisten,’ zegt ze. ‘Of wij als blad hun leden in het zonnetje willen zetten. Nu met corona lopen koren leeg, verliezen dirigenten hun emplooi, worden zangers niet gevraagd. De Bond denkt aan interviewtjes met een viertal gedupeerden. Wil jij er soms twee doen?’
Roel voelt ervoor, maar houdt zich in.
‘Ik ga niet weer stukjes schrijven voor de kat z’n staart,’ zegt hij.
Cisca heeft het de Bond al toegezegd, plaatsing is gegarandeerd, zegt ze. Ze lijkt hem goed gezind.
‘En dat stukje van vorige keer?’ vraagt Roel dan maar meteen.
‘Dat zien we wel op de vergadering.’
‘Wat ik me trouwens afvraag,’ zegt Roel. ‘Hoe het daar toegaat, is daar iets over afgesproken?’
‘Je bedoelt statuten?’ vraagt Cisca. Het klinkt formeel. Afijn, denkt Roel, beter dan niets.
Roel vertelt Pien van de plannen met de bond.
‘Zie je wel,’ zegt ze. ‘Alles komt goed.’

Nauwkeurig leest Roel de statuten door die Cisca toestuurt. ‘Hoofdredacteur’ komt in de tekst niet voor. Alle redacteuren samen besluiten wat er in het blad verschijnt, staat er. Ik dus evengoed, denkt Roel.
‘Mijn broek zakt af als ik dat lees,’ zegt hij. Wat Pien graag ziet.
Roel fantaseert over de komende vergadering, hoe hij Cisca voor de voeten werpt: ‘Volgens de statuten heb jij in je eentje niets te zeggen.’
Hij voelt meteen aan wat er dan gaat gebeuren. Cisca mompelt iets als ‘zo is het gegroeid.’ Onderwijl kijken de redacteuren naar de muur en het plafond en maken geintjes. En hij zit zich daar dan weer in zijn eentje op te winden.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Buurman in de wolken

Roels buurman is een halfjaar terug weer door zijn dochter in genade aangenomen. Die vrouw was in een vreemd milieu getrouwd. De moeder van haar man kwam dagelijks over de vloer. Als schoonmama er lijfelijk niet was, hing ze wel aan de telefoon. Voor Roels buren had ze geen goed woord over, zeker niet toen er een kleinkind werd verwacht. En toen het kleintje eenmaal was geboren, mochten Roels buren haar een handvol keren zien, daarna waren ze niet langer welkom in hun dochters huis. Haar schoonmoeder scheen de scepter daar te zwaaien.

Roels buren horen wel eens wat van een vriendin die over de vloer kwam toen hun dochter bij hen woonde. Ze vertelt over luide feesten, poenige wagens voor hun dochters deur en leven op een stand die niet de hunne is.

De buurvrouw overlijdt, zijn dochter stuurt een kaart vol medeleven, maar laat zich niet zien. De buurman woont jaren alleen. Dan scheidt zijn dochter, komt een halfuur verderop te wonen, gaat werken in een supermarkt. Ze belt hem op, beantwoordt zijn telefoontjes, de buurman ziet haar weer, ook maakt hij kennis met zijn kleinkind.
‘Ik ben heel blij voor je,’ zegt Roel.
Ze is een puber al, die bij haar moeder woont en naar de havo gaat. Sinds september naar klas twee.
‘Ik kan er zelden zijn als ze ‘s middags thuiskomt,’ zegt Roels voormalig buurmeisje tegen haar vader. ‘Wil jij misschien een oogje op haar houden, dat je er bent wanneer haar school uitgaat?’ Als de buurman dat aan Pien en Roel vertelt, zegt Pien:
‘Je laat je door je dochter niet gebruiken hè?’ Maar daar wil buurman niet van weten, hij is veel te blij dat alles nu weer pais en vree is en het contact hersteld.
‘Gebruiken? Mijn dochter is gebruikt,’ zegt hij. ‘Die is voor het karretje van haar schoonmoeder gespannen. Dat mens heeft samen met mijn dochters ex een wig gedreven tussen haar en mij, tussen mijn kleinkind en haar opa.’

Nu de buurman op het meisje past ziet Roel hem zelden. Maar in de herfstvakantie komt hij hem tegen voor de buitendeur, in de wolken.
‘Wanneer ik daar thuis binnenkom krijg ik van haar een dikke knuffel en ook mijn dochter hangt weer om mijn nek,’ vertelt hij. Roel vergeet met buurman mee te leven.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt hij in plaats daarvan. ‘Ook nu met corona?’
‘Daar geloven ze niet in,’ antwoordt de buurman. ‘Ze zeggen dat de overheid mensen een rad voor ogen draait.’
‘Mijn hemel,’ zegt Roel even later, tijdens een ommetje met Pien. Het kan niet heel lang duren voordat hij besmet is. Ik durf niet eens meer met de buurman in de lift te staan.’
‘We moeten hem erover aanspreken,’ zegt Pien. ‘Hem duidelijk maken dat hij kiezen moet tussen gezondheid en zijn kleinkind.’
Roel kan wel raden voor wie de buurman kiezen zal.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Bang dat ze tekortkwam

In aanloop tot zijn komende pensioen doet Roel een poging  een oude droom nieuw leven in te blazen: over muziek schrijven. Hij meldt zich bij een krantje aan voor amateurmuziek, de Luistergids. Met ene Cisca aan het hoofd en ene Wilma, Jan, Vincent en fotograaf Fabiënne als redactieleden. Allen muziekbeoefenaren, -docenten, band- en orkestleden op semi-profniveau. Roel kent hen geen van allen. Eén houdt zich voor het tijdschrift enkel bezig met subsidies en projecten, een ander doet de jazz, een derde is de vaste columnist. Met talrijke artikelen en stukjes schrijft Cisca het verder vol.


Zij maakt Roel soms attent op een buurthuisconcert of op een amateurconcours of jong talent. Roel interviewt betrokkenen, waar hij met veel plezier verslagjes over schrijft. Ze gaan hem telkens beter af. Geïnterviewden zijn tevreden, ook Cisca vindt zijn stukjes leuk. De andere redactieleden zeggen er niets van. Pien wel, die is ook apentrots.
‘Kijk nou toch,’ zegt ze. ‘Roel Dullaert met naam en toenaam in een blad.’

Vlak voor de zomer wijdt hij een stuk aan een jongeman die vioolles in een buurthuis geeft. Roel weegt zijn woorden, varieert zinslengtes, verzint een passend slot. Per Zoom vergadert de redactie over het nieuwe nummer. Cisca zegt:
‘Roels artikel schuift door naar een volgende editie.’
‘Welke volgende?’ vraagt Roel. Maar Cisca laat het in het midden.
‘Dat buurthuis is toch dicht,’ zegt ze.
‘Maar Cisca,’ zegt Roel. ‘Het schept verplichtingen als je zo iemand interviewt. Die man verheugt zich op zijn stukje in de krant. Bij leerlingen, vrienden en familie maakt hij daar goede sier mee.’ Wat Roel zelf trouwens ook doet. Maar hij kan soebatten wat hij wil, Cisca zegt snerpend:
‘We hebben voor dit nummer al ruimschoots te veel woorden. Jan en alleman heeft een bijdrage ingestuurd.’ Dat heeft Cisca zelf aangehaald, weet Roel maar al te goed. Met de lockdown was ze bang dat ze kopij tekortkwam.

Wat in de vergadering gebeurt, komt op Roel over als een coup. Hij komt woorden tekort om alsnog zijn stuk geplaatst te krijgen. Bij elk argument dat hij gepassioneerd naar voren brengt, voelt Roel zich meer een clown. Cisca houdt haar poot stijf, de anderen zeggen geen boe of bah. Hun rubrieken blijven. Als een geslagen hond klikt Roel na afloop op Leave Meeting.
‘Hoe was het?’ vraagt Pien later bij een kopje thee.
‘Waardeloos,’ antwoordt hij. En fulmineert: ‘Een stelletje slome eikels zit er daar, zoutzakken zijn het, met Cisca als dictator. Het is al net zo’n slangenkuil als op mijn school. Ik sta volslagen machteloos, ze gaan hun eigen gang.’
Hij ziet zijn droom vervlogen. Nooit stuur ik meer een letter naar die gids, neemt Roel zich heilig voor. Die nacht ligt hij er wakker van: hoe moet het verder met me?

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Een hartig woordje spreken

Ze gaan een weekend weg naar Nijmegen-daar in de buurt althans- met Rosa en Magiel. Diner in een hotel en overnachting met ontbijt. Daarna een dagje met z’n vieren fietsen. Feestelijk zou je zeggen, toch zit het Roel niet lekker. Weggaan ontregelt hem, waardoor hij om het minste kribbig wordt.


Hij kijkt het huis eens rond, niets vergeten? Zijn oog valt op dotten stof, achter een deur en langs een plint. Hij zegt:
‘Jij zou toch zuigen voor vertrek, Pien?’
‘Maar lief, ik ben toch zeker in mijn eigen huis. Het komt wel,’ zegt ze. ‘Later.’
Zijn voorhoofd rimpelt. Wat krijgen we nou, mijn eigen huis? Toch zeker dat van ons? Hij gromt inwendig, denkt: daar moeten we een hartig woordje over spreken. Het komt er niet van, want ze moeten weg.

Op huurfietsen rijden ze zeven heuvels op en af, er lijkt geen einde aan te komen. Nu loopt hun fietspad naast een autoweg. Geel en rood blad dwarrelt van bomen aan weerskanten. Bekaf zwoegt Roel naast Pien een nieuwe helling op, speurend naar aanwijzingen voor hun route op stickers en bordjes aan palen langs de weg met nummers en pijlen. Zij tweeën in de voorhoede, Magiel en Rosa een eindje achter hen.
‘Dat daar wijst toch naar links?’ vraagt Pien wijzend naar een sticker. ‘Of bedoelen ze die bocht hier?’
‘Dan moet er aan de overkant op die lantarenpaal een nummer staan.’

Uitgerekend daar hebben twee mannen zich breeduit opgesteld, pal voor de aanwijzingen waar Roel en Pien naar zoeken. Braaf posteren ze zich achter de wielrenners. De konten van de fietsers steken geprononceerd naar achteren dankzij de dikke gellaag in hun broek.
‘Er valt tenminste te genieten,’ sist Pien in Roel z’n oor. Hij lacht, maar niet te scheutig, Pien zou eens kunnen denken dat hij het zich niet aantrekt wat ze vanochtend heeft gezegd. De mannen stappen op, alsof ze niet van zins zijn zich voor lustobject te lenen.
Hun vriend Magiel komt aangefietst, Roel zwaait en wijst.
‘Hierin.’ Ten teken dat de laan waarin hij met Pien staat de juiste route is.
Oké!’ Zijn vriend zwaait terug en rijdt stug door.
‘Hoe zit dat nou?’ vraagt Roel. ‘Fietst hij alleen?’
‘Aan het ontbijt zaten die twee weer eens te kibbelen,’ zegt Pien.
‘Dan moet het nu toch over zijn?’ vraagt Roel. ‘Het is zowat twee uur.’
Pien haalt haar schouders op.

Een paar minuten later volgt Rosa, Magiels vrouw.
‘Daarheen,’ wijst Pien. Rosa stapt af, er moet geluncht, zegt ze, maar geen terras of restaurant is open onderweg. Vanwege de corona. Terug naar het hotel dan maar besluiten ze eendrachtig. Rosa appt Magiel, ze stappen op.
Ook bij de lunch vangt Rosa haar man vliegen af en Magiel geeft haar lik op stuk.
‘Wat een gedoe,’ zegt Roel, terug op hun kamer. ‘In míjn huwelijk hoef ik dat gekibbel niet.’
‘Wablief?’ zegt Pien. ‘Óns huwelijk toch zeker?’

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Dat compliceert de zaak

Wanneer hij thuiskomt, ligt Pien op één oor. Roel drentelt door de kamers, schenkt zich een bodem melk in, die hij in de magnetron verwarmt. Hij kruipt in bed en streelt de warme rug van Pien, drukt een kusje in haar nek en draait zich op zijn andere zij. Na een hele avond praten valt inslapen hem zwaar. Vooral Gerards gedoe met een andere vrouw, ene Marina, kan Roel niet verkroppen. Onder zijn dekbed draait hij zich om en om, voorzichtig om Pien niet te storen in haar slaap. Ze slaapt zo lekker vredig.

Wanneer hij naast zich op zijn wekker in rood 05:20 ziet staan, beseft hij dat hij ingeslapen is. Hij schuift zijn dekbed opzij, loopt naar de wc en stelt zich voor hoe Pien aan het ontbijt naar Gerard en zijn Conny vraagt. Wat moet ik zeggen? Misschien zoiets als: Ik zag iets aan hem, meteen toen hij ons restaurant inliep, zoiets als bronstigheid. Ik dacht dat het vanwege Conny was, dat ze nog straalverliefd waren die twee. Wat is dat toch een sexy stel, dacht ik. Naïef natuurlijk, maar jij had dat ook gedacht. Het duurde lang voor tot me doordrong dat het om iemand anders ging. Ene Marina. Dat mens hemelt hem op en vleit hem en hij tuint er met blinde ogen in. Ik had gehoopt dat hij eroverheen was, maar hij is nog steeds zo licht ontvlambaar.
Dan beseft Roel dat zo’n onderwerp bij Pien uiterst gevoelig ligt. Haar ex bedroog haar vroeger bij het leven. Wanneer ik het vertel, zal Pien vast willen horen of Conny ervan weet.
Dat Gerard denkt dat het Conny niet aangaat, compliceert de zaak. Pien zal zich erover opwinden, zo lief is ze, altijd met anderen begaan. Ze is in staat hem op te bellen, te vragen of hij beseft wat hij Conny aandoet. Of ze belt Conny zelf op. Maar zo goed kennen we hen eigenlijk niet. Dat blijkt maar weer eens, van Gerard had ik het toch niet verwacht. Eén ding is zeker als ze zoiets doet, mijn vriendschap met Gerard kan ik dan vergeten.

Ook ’s ochtends om tien uur voelt Roels kop nog van hout. Hij sjort zijn grijze kamerjas met zijn ceintuur vast, hij plast, kijkt in de spiegel naar zijn stoppelige grauwe bakkes. In de kamer zit Pien aan tafel met een kopje koffie het ochtendblad te lezen. Ze draait zich naar hem toe, hij kust haar mond, schuift tegenover haar aan tafel.
‘Zal ik mijn baard eens laten staan?’ vraagt hij. ‘Gerard had er een, die stond hem goed.’
‘O ja?’ zegt Pien. ‘Hoe is het met hem en Conny?’
Eerst maar een slok koffie, Roel veegt zijn lippen af, bepotelt zijn gekookte ei.
‘Ja goed,’ zegt hij. ‘Je moet de groeten hebben.’

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Krassen over een houten vloer

Roel zou het geen ‘verliefdheid’ willen noemen wat zijn vriend bezielt. Maar wat weet hij ervan? Enkel wat Gerard hem vertelt. Dat hij Marina’s boekhouding doet, dat ze tijdens de lockdown zijn klant geworden is, dat dat hem toen goed uitkwam. En dat ze af en toe een kaartje over heeft voor een concert of bioscoopbezoek en hem dan vraagt ‘wil jij soms mee?’ Of voorstelt om de zaken door te nemen in haar tuin.

Alles wat in hun telefoongesprekken en passant ter sprake komt hemelt ze op. Zijn grapjes, wat hij van corona weet en over Trump te zeggen heeft bijvoorbeeld. In zijn hart vindt Roel het rijkelijk overdreven, maar Gerard duidelijk niet.
‘Ik ben kansloos,’ zegt zijn vriend. ‘Als ik bij haar thuis kom, geef ik zeker toe. Morgen.’
‘Je gaat er morgen toch niet heen hè?’
‘Dat ben ik wel van plan.’ Dat wil Gerard juist met Roel bespreken.
Roel krijgt de indruk dat hij zijn fiat moet geven. Met mijn zegen knaagt zijn geweten minder, lijkt het. Daar leen ik me niet voor, denkt Roel.
‘Niet doen,’ zegt hij. ‘Gebruik toch je verstand, man.’
‘Mijn gevoelens kan ik zomaar niet negeren,’ zegt Gerard.
‘Weet Conny van je aanbidster?’ Conny bij wie hij dacht dat Gerard eindelijk rust gevonden had, stabiliteit, een veilig thuis.
‘Conny heeft er niets mee te maken,’ vindt zijn vriend.
‘Kom, kom, dat kan je toch niet menen? Riekt dat niet naar bedrog?’ Roel blijft proberen hem te overtuigen, maar Gerard doet niet voor hem onder.

Boven hun risotto en salade buigen ze naar elkaar over, hun hoofden op een meter afstand op zijn hoogst. Roel vergeet de omgeving, al vreest hij zijn vriend niet van een wisse ondergang te kunnen redden. Je bent Marina tot helemaal niets verplicht, schiet hem nog te binnen. Zal ik dat zeggen? Maar hun gesprek verglijdt naar Gerards plannen om zijn zaak te delen met een compagnon. Roel praat over een komend fietsweekend van Pien en hem met vrienden.

Vlakbij staan twee bezoekers op, stoelpoten krassen over houten vloeren. Obers lopen langs, bestek, glas en serviesgoed rinkelen. Een eindje verder trekt een stel hun jassen aan, vlakbij het voorportaal staan mensen bij een kassa.
Een bediende ruimt tafels af, een ander schikt stoelen, twee staan er met hun rug tegen een muur te kletsen, hun ogen op de nablijvers gericht. Voor nog een laatste wens. De meeste stoelen zijn nu leeg. Waarmee Gerards verliefdheid of is het zijn verslaving aan Marina, voor Roel opeens niet meer urgent is. Hij wil naar Pien toe.

‘Stappen wij ook eens op?’ vraagt hij.
‘Half twaalf al?’ zegt Gerard. ‘Mijn hemel, ik had het niet eens in de gaten.’
Buiten doen ze weer een elleboog, maken hun fietsen los.
‘Goed bijgepraat, man,’ zegt Gerard. ‘Groeten thuis.’
‘Jij ook.’

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Als ze onder mijn kin strijkt

Voor het eerst heeft Roel weer eens een tafel in een restaurant gereserveerd, om met Gerard bij te praten. Bij de deur vult hij een formuliertje in over gezondheid en contacten. Het is er tamelijk druk, meest tafeltjes voor twee, ruim van elkaar vandaan. Een jonge vrouw van de bediening wijst hem er een aan het raam.

Voorlangs een asfaltweg met fietsverkeer, aan de overkant een groot terras. In de kille avondlucht zitten er alleen vier jongelui te roken, hun jacks dichtgeritst. Achter hen bomen waardoorheen Roel in het duister de boten en het zwarte water bijna niet kan onderscheiden. Al weet hij zeker dat die er moeten zijn.

Roel neemt een slokje van zijn pils, zijn vriend loopt naar binnen. Gebruind, strak getrimd baardje, een kleurig geblokt shirt. Hij ademt vrolijkheid, bruist zin, lust. Toch fijn, denkt Roel, dat hij na jaren flierefluiten in Conny eindelijk zijn Liefde heeft gevonden.
Gerard neemt plaats, vraagt:
‘Hoe is het thuis? Geen corona?’
‘Nee hoor, jij? Dat baardje staat je trouwens goed.’ Gerard kijkt hem even aan. Achteraf gezien, denkt Roel, om te peilen of hij zijn volle hart meteen al bij me uit zou storten.
‘De meisjes, o de meisjes, ik heb het erg te pakken,’ zegt Gerard.
Roel kijkt zijn vriend vertederd aan. Die Gerard toch, zie hem nou eens gelukkig zijn met Conny.
‘Marina heet ze, weduwe,’ vervolgt Roels gezelschap. ‘Zo’n beetje onze leeftijd, heel aantrekkelijk, erg attent.’
Een jongeman in overhemd en jeans zet nog een pils op tafel neer, Gerard vraagt de kaart. Hij heft zijn glas.
‘Op onze liefhebbers!’ Eén slok. ‘Neem het maar van mij aan: zo’n nieuwe fan is een verademing. Nou ja, jou hoef ik dat niet te vertellen, jij hebt er een.’
Voordat Roel een weerwoord geven kan -Fan? Geliefde toch zeker- gaat Gerard verder:
‘Marina prijst me de hemel in. Niet alleen mijn lichaam hoor. Nee, mijn gevoel voor humor, mijn wijze inzicht, mijn geduld. Ha, ha, ik wist niet eens dat ik het had.’
‘Natuurlijk heb je die,’ zegt Roel. Om dat te horen heeft Gerard toch geen vreemde vrouwen nodig?

Bij een bediende in het zwart bestellen de twee vrienden kervelsoep vooraf en daarna een risotto. Roel ziet hoe buiten op het terras een jonge man een vlam houdt bij het puntje van een lange witte sigaret, zijn hand eromheen vouwt. Hij inhaleert, ademt wolkjes uit, herhaalt het met tevreden smoel, tipt as af. Opnieuw zet hij zijn saffie aan zijn mond, ook iemand naast hem steekt er eentje aan.
‘Als ze onder mijn kin strijkt, hang ik aan haar lippen,’ zegt Gerard. ‘Ik kan er geen genoeg van krijgen.’
‘Je klinkt als een verslaafde,’ zegt Roel en doopt zijn lepel in zijn soep.
‘Dat heet verliefd,’ zegt Gerard.

Geplaatst in Uncategorized | 4 reacties