Tijdens een rondje door het Amstelpark vraagt Henk aan Lou:
‘Ken ik je echt al vijftig jaar? Niet te geloven, man, wat worden we toch oud.’
‘Mijn dochter zei ook al zoiets. Maar wat heet oud?’
‘Hoe is het met je knie, is die nog stijf?’
‘Het gaat al stukken beter,’ antwoordt Lou. ‘En jouw schouder?’
‘Die speelt nog af en toe een beetje op.’
Bij een boekenmolen staan ze stil, Lou tilt de plastic klep op, pakt er een pocket uit.
‘Maigret op school. Die ken ik niet.’ Hij stop het in zijn jaszak.
‘Heb je nog iets leuks megemaakt?’ vraagt Henk.
‘Mijn naam staat in de krant.’
‘Wat heb je uitgespookt, een overval, fraude, terrorisme?’
Ze gaan op een bank zitten. Behoedzaam trekt Lou uit zijn binnenzak een uitgescheurde dagbladpagina en strijkt hem glad over zijn dij.
‘Kijk, ik heb het cryptogram van vorige week gewonnen.’
‘Goed zeg. Wat ben je toch een stugge doorzetter,’ zegt Henk. ‘Ik ben trots op je.’ Hij klopt Lou op zijn rug.
Lou vouwt de bladzij van zijn glorie op, en stopt hem in zijn jas terug. Hij zegt:
‘Ik moet je trouwens wat vertellen.’
Henks binnenste wordt kil van Lou’s rare, lage toon. Van opzij kijkt hij zijn maatje aan.
‘Vertel op.’
‘Mijn dochter,’ zegt Lou. ‘Die twintig jaar terug naar Canada geëmigreerd is.’
‘Ja, ja, Francis, die ken ik toch, van baby af. Heeft ze iets?’
‘Ze heeft gevraagd of ik haar kant op kom.’
‘Voor vakantie?’
‘Ditmaal niet. Het komt erop neer… Ze wil dat ik bij haar kom wonen. Ze wil een beetje voor me zorgen als ik straks oud ben,’ antwoordt Lou.
Henks mond verstrakt. Met dichtgesnoerde keel loopt hij langs een orangerie, met kuipplanten. Lou zegt:
‘Ze stelde voor dat ik het eerst een jaartje zou proberen. En als het ons dan allebei bevalt, blijf ik voorgoed.’
‘Potdomme man, we zien elkaar niet meer.’
‘Canada is heus het einde van de wereld niet.’
Diep in gedachten loopt Henk naast zijn grijze vriend, hij balt zijn vuisten, zegt:
‘Een man hoort zoiets misschien niet tegen je te zeggen, maar: Wat denk je van de wereld die wij samen hebben opgebouwd? In al die jaren. Onze wandelingetjes, de klaverjas, onze gezamenlijke vrienden.’
‘Ik zit er ook vreselijk mee, de hele dag loop ik erover na te denken,’ zegt Lou schor.
‘Nou ja, mensen zoals hier heb je overal: zo’n kleine krullenbol, en meisjes die voortdurend op hun telefoontjes kijken.’
‘Daar zijn ze anders,’ zegt Lou met zijn kop omlaag.
Henk zucht, Lou zegt:
‘Wij tweeën blijven altijd samen vrienden.’
‘Dat spreekt vanzelf.’ Henk pauzeert.
‘Alleen, de makke is,’ zegt hij. ‘Als jij daar woont, en ik blijf hier, dan worden we niet samen oud. En zeg nou zelf: wat heeft dat nu voor zin?’
Wauw
Prachtig verhaal, mooi geschreven. De onvermijdelijkheid druipt er af, maar hoe het afloopt mogen we zelf bedenken.
Leuk om te horen, Folkert, dank!
Veel dank voor het compliment.
Ik denk dat het zo afloopt: twee mannen op twee verschillende continenten die voortdurend op hun telefoontjes kijken om te zien of er al een app van de ander binnen is.
Ha, ha, daar had ik nog niet over nagedacht. Lijkt me een goed idee, Joost.