Sheila reist niet vaak per trein, het voelt een beetje als vakantie. Ze neemt haar boek mee, een pil van Nicci French, waar ze net in is begonnen, en een flesje water voor de ergste dorst. Onderweg naar het station jaagt de wind petieterige sneeuwvlokken om haar oren. Leuk, vindt ze, zo vaak gebeurt dat niet. Enkele treinen zijn uitgevallen, maar die van haar rijdt nog.
Sheila wurmt zich tussen drommen mensen haar trein in, en vindt nog net een plaatsje aan het raam. Met haar mouw wrijft ze een patrijspoortje in de beslagen ruit. Sneeuw jaagt er in grote vlokken langs. In korte pauzes tussen de hoofdstukken van haar thriller, ziet ze buiten een wit sneeuwlandschap ontstaan. Na hoofdstuk veertien voelt ze de cadans vertragen. Hier is toch geen station? Een overweg misschien, zegt Sheila bij zichzelf.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt iemand achter haar.
‘Geen idee.’ Na een kwartier stilstaan kraakt de intercom, en zegt een vrouwenstem slecht hoorbaar: ‘Reizigers,’ en dan iets over ‘wisselstoring’ en ‘bevroren rails.’ In de coupé wordt het bericht van mond tot mond herhaald, en aangedikt. Sheila verdiept zich in haar boek, ze hebben nog maar net het eerste lijk gevonden. De jongeman naast haar stoot haar aan:
‘Wilt u een koekje?’ Links in een vierzitje delen ze frisdrank rond. Sheila kijkt even naar haar buurman. Die met wijsvinger en duim razendsnel de toetsen van zijn mobieltje indrukt. Dan slaat ze weer de ene na de andere bladzij van haar boek om. De stemmen van inspecteur Karlsson en Frieda Klein, een psychotherapeute, vullen haar hoofd.
Na vijftig bladzijden moet Sheila hoognodig naar de wc. In het halletje staan nog zes passagiers te wachten. De laatste vrouw die het hokje verlaat, houdt haar neus dicht. Sheila treft er een natte vloer, een verstopte afvoer en geen wc-papier. In de coupé kijken medepassagiers gelaten voor zich uit, of voeren telefoongesprekken. Van gul verspreide versnaperingen ziet ze geen spoor meer. Groepjes drommen in het gangpad. Het licht werkt gelukkig nog, maar de verwarming niet.
Sheila trekt haar jas dicht om zich heen, en verdiept zich in haar boek. Het neemt haar mee naar een huis in London, met een schreeuwerig punk meisje, een man die door een gat in een plafond valt, een betweterige commissaris.
Pas als iemand op haar schouder tikt, kijkt Sheila op. Boven haar torent een conducteur van de NS in donkerblauw en rood. De ijskoude coupé is zowat leeg. Een andere NS-beambte loert in het gangpad tussen stoelen. Voor Sheila’s patrijspoortje raast een storm.
‘Komt u mee, mevrouwtje?’ vraagt de conducteur. Hij wijst naar buiten, naar een rupsvoertuig. Waar spoorwegpersoneel in kniediepe sneeuw op haar staat te wachten.