Die nacht krijgt Roel het Spaans benauwd. Hoe stom kan iemand zijn? Virusdeeltjes zijn micro-nanoklein, ook de schoonste kapper sproeit die zo over je heen. Roel draait zich op zijn linker zij. Je hoeft maar even aan je nieuwe haar te voelen en je hand zit vol. Roel rolt naar rechts. Vervolgens krab je aan je oog, je veegt je mond af en hop ze vreten zich naar binnen. Een leger ongedierte lijkt hem te bekruipen. Rustig ademen nu, wees een flinke vent.
Om acht uur maakt Pien hem wakker.
‘Je sliep zo lekker,’ zegt ze.
‘Vannacht anders niet,’ zegt Roel met lodderige ogen.
Een haastig ontbijt. Opnieuw kust Roel zijn bruid in spé gedag en fietst hij naar zijn huis. Zo ook de dag erna. Hij dwingt zich niet elk kuchje als zijn laatste oordeel op te vatten. Normaal snotter ik ook wel eens, houdt hij zich voor. Als ik hard fiets, krijg ik een loopneus, met pollen moet ik altijd niezen. Het duurt nog dagen voor hij durft te denken: alles ruikt en smaakt me als gewoonlijk. Zijn onrust zakt. Hij denkt er soms uren niet aan, soms een hele ochtend, vaak ontglipt het hem nog langer.
Ook zijn dagelijkse fietstochtje naar Buitenveldert voelt nu gewoon. Al blijft Roel het een raar soort thuiswerk vinden. Vanuit Piens huis gezien, waar hij nu woont, is het in feite buitenshuis. Maar prettig is het wel.
Intussen video-belt hij Giel. Niet dat zijn hele vriend in beeld komt, meer een soort pasfoto. Giel prijst hun snelle ondertrouw.
‘Zie je wel dat het ervan zou komen. Ik wist het. Veel geluk alvast met je aanstaande huwelijk.’
‘Onze kinderen treden als getuigen op,’ zegt Roel. ‘Jos voor mij en voor Pien haar dochter Esther. Heb jij soms zin om naar het stadhuis te komen? Piens beste vriendin is er ook.’
Natuurlijk doet Giel dat.
‘Je denkt toch niet dat ik het stiekem laat passeren?’
Dat ze gaan trouwen wordt in Roels gedachten steeds groter en gewichtiger. Ook een beetje spannend. Al weet hij niet zo goed waaraan het ligt. Het weekend voor de grote stap zegt hij tegen Pien:
‘We zijn nu voor het laatst nog vrijgezel.’
‘Je kan nog terug,’ zegt ze.
‘Geen denken aan,’ zegt hij.
’s Maandags de week erna staan vrienden en familie op gepaste afstand op het stadhuisplein wanneer Roel in feesttenue met Pien naar buiten loopt. Hun stortvloed aan confetti verwaait zo’n anderhalve meter in de richting van het nieuwe paar.
Buiten op het openbaar ameublement drinken ze met zijn allen wat, alweer een eindje van elkaar vandaan. Het verheugt Roel ieder weer in zijn of haar geheel te zien. Zonder een beeldscherm dat hen inkadert, alsof stiekem de lockdown van iedereen een stukje afsnoept.
Leuk stuk, vooral de laatste alinea is prachtig geschreven en geestig. We kaderen ons in. Ik vroeg me even af wat Pien aan had, maar zoals het er nu staat geef je aan dat het belangrijkste is dat ze er was, gezien vanuit Roels onzekerheid. Al liep ze in vodden.