Sinds kort woont Pien het ene weekend bij Roel thuis, het andere weekend hij bij haar. Op een zaterdagavond staan ze van tafel op, en zet Pien meteen zijn televisie aan. Met wijlen zijn vrouw Anne in gedachten, die tien jaar terug is overleden, zegt Roel:
‘Voor het nieuws ruimen we meestal af.’
‘O ja?’ vraagt Pien vanaf zijn bank. Wanneer hij haar daar fier rechtop ziet zitten, vervagen zijn herinneringen. Hij schuift dicht tegen Pien aan.
Een week later smeert ze ‘s middags boterhammen aan haar aanrecht, en vraagt ze:
‘Wat wil jij erop?’
Bijna had Roel gezegd: We dekken toch de tafel voor de lunch? Hij doet dat altijd zo, met Anne vroeger ook.
‘Doe maar kaas,’ antwoordt hij.
Voor het avondeten zet Pien water op haar tafel.
‘Wij drinken altijd wijn bij het diner,’ floept Roel eruit.
‘Wie bedoel je?’ vraagt Pien, haar stem strakker dan anders.
Hij zegt niet: Anne en ik vroeger. En evenmin dat hij dat zelf nog steeds doet. De hele avond spookt Anne door Roels brein. Thuis tuurt hij naar haar foto aan de muur, haar rimpelloos gezicht en donkerblonde haar.
Hij belt zijn schoonzus op, in Umbrië:
‘Zal ik weer eens komen logeren?’ vraagt hij.
Onderweg naar Schiphol belt hij Pien.
‘Ik ga eventjes weg, lief,’ zegt hij. ‘Ik laat gauw van me horen.’
In zijn Italiaanse huurauto rijdt Roel langs kale, benevelde wijngaarden. Op een landweg parkeert hij voor een laag stenen huis. Annes tweelingzus doet open, met grijs haar, een bril en rimpels.
‘Wat ben jij veranderd.’
‘Alleen een dagje ouder,’ zegt ze. ‘Net als jij.’
Ze maken uitstapjes naar bergdorpjes, Bevagna, Foligno, Trevi. Bij een espresso aan een toonbank, vraagt ze:
‘Is het nog wat geworden met die leuke Pien?’
‘Jazeker,’ antwoordt Roel. ‘Alleen is het nu even crisis. Bij alles wat ze doet, moet ik aan Anne denken. Zij en ik waren het toen in alles eens. Pien is heel anders.’
‘Kom, Roel, je weet wel beter,’ zegt de zus van lang verleden Anne. “Je had er toentertijd een handje van om altijd ‘wij’ te zeggen: ‘Wij’ zijn dol op series, ‘wij’ zijn gek op poezen.”
Roel buigt zijn hoofd.
‘The Sopranos, of een Colombo, daar vond ze weinig aan,’ zegt hij. Zijn gastvrouw zegt:
‘Ik weet nog dat ik Anne vroeg: Was jij niet tegen huisdieren? Ze antwoordde: Zijn kat gedoog ik.’
‘Zoals ik haar bridge en damesclubjes accepteerde. We hebben er vaak om gekibbeld,’ zegt Roel.
‘Je kon toen nogal dwingend zijn.’
‘Pien onderhandelt met me,’ zegt Roel. ‘We maken afspraken.’
‘Precies de juiste vrouw voor jou.’
Roels lijf ontspant. Hij ziet Piens lieve smoel in zijn gedachten voor zich. Die nacht droomt hij weer van haar, en van zijn nieuwe leven.
De dag erna neemt hij vroeg afscheid van de midden-Italiaanse heuvels en het weidse uitzicht. Dezelfde avond belt hij aan bij zijn geliefde Pien.