Wanneer Henks zus hem weer eens belt, zit hij net na te denken over de verhuizing van zijn vriend. Lou. Ver weg, naar zijn dochter in Ontario, ruim drie maanden terug alweer. Het houdt Henk steeds maar bezig.
‘Pa had vroeger nooit vrienden, besef je dat?’ vraagt Henk. ‘Op zijn verjaardag kwam hooguit een enkele collega van de zaak, en verder altijd broers en zussen van hem, en van mama. Vrienden, herinner jij je die?’
‘Voor ma gold ongeveer hetzelfde,’ zegt zijn zus, Gerda.
‘Van hem heb ik dus nooit geleerd vrienden te maken.’
‘We zijn vijftig jaar verder, Henk, die ballast hebben we wel van ons afgeschud,’ zegt Gerda. ‘En trouwens, Lou is toch je vriend, en je hebt vrienden bij de klaverjas.’
‘Dat dacht ik ook, maar Lou verhuist zomaar naar Canada. Ik nam tot dan toe aan dat hij voor altijd hier zou blijven. Net als iedereen, zoals jij, en zoals pa’s broers en zussen.’
‘Is Lou dan nu geen vriend meer?’
‘Natuurlijk wel. Alleen is hij een vriend van vroeger aan het worden. Een die ik zowat een leven lang gekend heb, en die ik heel vaak zag voor zijn verhuizing.’
‘Je blijft via skype toch met hem in gesprek, zoals altijd?’ vraagt Gerda.
‘Niks niet ‘altijd’, Ger. Tegenwoordig halen we herinneringen op, en ik vertel erbij wat er verandert met de mensen die hij kent, of met de club, of Amsterdam,’ zegt Henk. ‘Maar dat maken we niet samen mee. En plannen zijn er ook niet bij.’
‘Dat klinkt somber, Henk.’
‘Ach, wat.’ Hij had het voor zich moeten houden, nu komt zijn zus er weer op terug, hij zal het zien. En ja, de dag erna belt ze hem weer.
‘Ik heb erover nagedacht,’ zegt Gerda. ‘Je mist je vriend gewoon, heel logisch. Zeg je hem dat wel eens?’
‘Dat ik hem mis? Wat moet hij daarmee, Ger? Moet hij me dan beklagen, zich schuldig voelen, terugkomen desnoods? Houd op, we zijn geen stelletje. Ik zet mijn oude leventje hier voort, hij bouwt in Canada een nieuwe toekomst. Met nieuwe mensen, die ik niet ken.’
‘Leer ze dan kennen, vraag ernaar, zoals een goede vriend betaamt.’
De week erna ziet Henk bij het skypen Lous vertrouwde grijze kop weer op zijn scherm, zijn zwarte wenkbrauwen met witte sprieten, zijn donkergroen met rood geruite shirt.
‘Hé Loutje,’ zegt hij. ‘Lukt het een beetje met biljarten?’
‘Dat poolen hier gaat heel anders, maat, het wil niet vlotten. Die nieuwigheid op onze leeftijd valt niet mee.’
‘Zitten er leuke kerels op je club?’ vraagt Henk.
‘Ze maken grappen over geile wijven, en over koeienvlaaien. Dat zijn ze op die club gewend.’ Aan Lous toon ontbreekt elk enthousiasme. ‘Alleen ene Jim lijkt me wel wat.’
Net wil Henk naar Jim gaan vragen, of Lou zegt:
‘Ik mis jullie daar wel behoorlijk hoor.’