De ringtone klinkt van Henks mobiel, op zijn display zijn dochter. Zijn hart springt op, hij heeft haar al een halfjaar niet gesproken.
‘Ha, Juul!’ zegt hij. ‘Hoe gaat het?’ Ze vertelt over haar werk, over een systeem dat net is ingevoerd, en dat ze er niet mee overweg kan.‘Vanaf elf uur ’s ochtends zit ik op de klok te kijken,’ zegt ze. Henks eerste blijdschap zakt. Er is iets mis als Juul op die manier over haar werk begint. Hij voorziet al wat ze verder gaat vertellen: dat ze ontslagen is, en blut. Dat ze dan vraagt of hij haar wat kan lenen. Henk staart naar foto’s op zijn buffetkast, bestudeert het patroon in zijn vloerkleed. ‘Mijn collega’s hebben het zo hoog in hun bol,’ zegt ze. ‘Die doen of zo’n systeem appeltje-eitje is.’ Hij schenkt zich koffie in, gaat languit zitten, met zijn voeten op een stoel.
‘Ik haat mensen die tevreden naar hun werk gaan,’ zegt ze. Hij denkt aan zijn eigen dagelijkse ritten – tot voor kort- broodtrommel in de tas die aan een stang naast zijn bagagedrager hing. Hij floot vaak onderweg.‘Nou ja.’ Als hij tegen haar ingaat, krijgt hij bonje. Vroeger deed hij dat altijd, nu niet meer. Hij heeft het opgegeven om haar nog op te voeden. Henk pakt een suikerklontje. Eentje maar, hij is op dieet.‘De heren en dames Modaal.’ Ze tettert maar door. ‘Keurig op tijd naar bed, bijtijds op, matig drinken. Zonder lef of een greintje fantasie.’ Waar haalt ze dat prinsessen air vandaan? Niet van haar moeder. Misschien haar oma zaliger? Zijn twee zoons hebben zoiets niet. Hij had Juul graag een rijke vent gegund.
‘Ik ben ook iemand van de klok.’ Het lijkt alsof ze hem niet hoort. Henk slikt, en pakt een koekje. Voor hij kan vragen ‘Kom je weer eens langs?’ zegt ze:
‘Maar dat is nu verleden tijd.’
‘Hoezo,’ vraagt hij. ‘Is je contract soms niet verlengd?’ Het liefst zou hij meteen van onderwerp veranderen: de hond, het weer, of ze de laatste tijd haar broers nog heeft gezien.
‘Ik heb ontslag genomen.’ Zijn hart bonst. Hij was er bang voor. Zal hij dan toch maar dokken, nog één keer? Misschien brengt het haar nader tot hem, al is het maar voor even. Zijn zoons hoeven het niet te weten, die stopt hij later wel wat toe. Snel neemt hij een slok koffie.
‘De buren op mijn trap kunnen ook het schompes krijgen.’ Schompes blijft haken in zijn brein. ‘Ik ga verhuizen,’ zegt ze. Zijn hart slaat een slag over.
‘Waar wou je dat van doen?’
‘De lotto, pap,’ zegt ze. ‘Ik ben in de prijzen gevallen. Twee miljoen.’
Hardop zegt zijn mond: ‘Geweldig.’ In stilte bonkt het in zijn hoofd: Juul heeft me niet meer nodig.