‘Lief,’ vraagt hij ongerust. ‘Je wil toch echt wel bij me wonen?’
‘Natuurlijk wil ik dat’ zegt Pien. Roel sputtert.
‘Het lijkt alsof je twijfelt. Omdat, je zei het zelf, dat je bij mij geen eigen kamer hebt en zo.’
‘Dat is wel waar,’ zegt ze. ‘Maar ik woon ook graag bij je.’ Het gaat haar om een eigen plek. A Room of one’s own. Virginia Woolf heeft het al gepropageerd of waren het Betje Wolf en Aagje Deken? In elk geval kunnen ze dan gemakkelijker een stukje van hun eigen leven blijven leiden.
‘We hoeven toch niet compleet in elkaar op te gaan? We zijn geen twintig meer. Wat hebben we op onze leeftijd al niet opgebouwd? En al die spullen die nu in mijn huis staan. Gaan we die allemaal wegdoen? Nee toch? Dat wil jij toch ook niet?’ vraagt Pien.
Ze komt gezellig schrijlings op zijn schoot zitten, trekt zijn gezicht dicht naar het hare toe. Haar woorden lossen op in zijn warme gevoelens. Roels stemming slaat om. Dan kunnen ze het evengoed eens op zijn bank doen. Hun bank. Comfort is anders, maar hun lust kent nu geen uitstel meer.
Zo beklinkt Roel zijn zaken eens te meer met Pien. Ze blijven samenwonen en gaan trouwen. Punt uit. Dat van een eigen kamer lossen we wel op, denkt Roel. Haar eigen huis hoeft ze er niet voor aan te houden. Wat ziet ze er toch heerlijk uit. Haar krulletjes, pronte borst en billen, haar ellenlange benen. Hij geeft Pien nog een kus.
Die woensdag gaat Roel wandelen met Giel, zijn goede vriend. De IJ-oevers maar eens, daar valt veel nieuws te zien. Onderweg vertelt Giel over een nicht, een weduwe. Hooguit zestig, meent hij te weten. Na jaren had ze weer een nieuwe vriend. Een beetje als bij Roel. Die vriend zei zijn huis op, woonde zo’n tien jaar bij haar in. Ze waren niet getrouwd, er was niets wettelijk geregeld. Waarom zouden ze dat op hun leeftijd doen, hadden ze gedacht. Onverwacht was Giels nicht overleden. Jammer voor Giel. Voor die vriend een groot verlies. Tot overmaat van ramp erfden haar kinderen als enigen haar huis. En zetten ze hun moeders vriend eruit, zonder pardon.
Roel hoort het aan. Het vliegt hem naar de keel. Wat een vreselijk vooruitzicht. Hij ziet Pien voor zich met haar spulletjes op straat. Dat nooit, zijn hart zou postuum breken. Pien moet zijn huis erven, besluit hij ferm. Zijn beide zoons doppen zolang hun eigen boontjes maar.
Eenmaal thuis en met Pien in zijn keuken -hun keuken- kan Roel nog maar aan één ding denken. Alsof hij een vergadering voorzit, zegt hij:
‘Laten we doorgaan met waar we gebleven zijn. Een datum voor ons huwelijk.’
Pien fronst. Hij ziet het haar zo’n beetje denken: Waren we daar gebleven?
‘Een datum, ja.’ Spijkers met koppen nu. ‘Volgende maand? Of in april misschien?’ vraagt hij.
Lief, die Roel.
Lief en een beetje naïef, vind je niet?