Op zondagavond gaan Sam en zijn vrouw Addie een pizza eten met hun wandelclub. Wijzend naar zijn buikje, zegt een maatje:
‘Ik loop sinds kort bij de Weight Watchers.’
‘Dat zou voor Addie ook wat zijn, die is flink aan de maat,’ zegt Sam. Sluiks kijkt hij naar zijn vrouw schuin tegenover hem, verdiept in een gesprek.
De volgende ochtend aan het ontbijt leest Addie zwijgend haar krant, drinkt haar thee, lepelt haar eitje leeg in alle stilte. Het voelt als storm op komst.
‘We moeten het even over gisterenavond hebben,’ zegt ze. Volgens Addie praat Sam in elk gezelschap, bij elke feestje of visite over haar. ‘Iedereen die met jou spreekt, weet alles over mij.’
‘Ik klets toch ook over mijn huis, mijn poes, en mijn vakantie? Die horen evengoed bij mij.’ Zoiets zei hij haar eerder al.
‘Ik ben geen achtergrondbehang, of meubilair’ zegt Addie.
‘Dat niet,’ zegt Sam. Maar Addie is hem net zo eigen, even nabij. Hoe moet hij haar dat zeggen?
‘Als ik mijn naam de hele tijd hoor noemen, ben ik voortdurend op mijn hoede,’ zegt Addie.
Zoals al vaker belooft Sam beterschap. Ze ruimen af, Addie vertrekt naar gymnastiek, Sam loopt nog even naar de buurman. Die had hem gisteren verteld over een nieuw soort dimmer.
Tijdens zijn praatje met zijn buur kost het Sam alle moeite om Addie niet te noemen. Bij een verjaarsvisite twee dagen later, floept hij het er weer uit voor hij er erg in heeft:
‘Addie snurkt als ze op haar rug ligt.’ En: ‘Addie haat mobiele bellers op de fiets.’
Addies blik bewolkt, Sam vreest onweer en bliksem. Naast haar op de fiets naar huis begint hij er zelf maar over:
‘Het lukt me niet,’ zegt hij. ‘Ik raak totaal gespannen.’
‘Als ik over mezelf vertellen wil, doe ik het wel. Niet jij.’
Sam spreekt er ernstig over met zijn beste vriend, niet voor het eerst. Die zegt:
‘Probeer dan eens iets ongewoons. Je zou bijvoorbeeld kunnen doen alsof het over iemand anders gaat. Over je zus, je schoonzus, of desnoods je broer. Nabij en toch veraf.’
Een steen valt van Sams borst. Tijdens de lunch stelt hij het aan Addie voor.
‘Onze schoonzus zien we bijna nooit.’
‘Dus zet je haar te kijk in plaats van mij?’ vraagt Addie. ‘Wat lost het op?’ Maar goed, voor een keer kon geen kwaad.
Op een partijtje met oude studievrienden zegt Sam ‘mijn schoonzus’ waar hij Addie bedoelt. Het is een feestje naar zijn hart. Als Addie tegen twaalven buiten haar fiets losmaakt, en Sam binnen zijn jack staat aan te trekken, tikt de gastheer hem op zijn schouder. Hij sist Sam toe:
“Waar ben je nou mee bezig, man? De hele avond is het ‘mijn schoonzus’ voor, ‘mijn schoonzus’ na. Je lijkt verdomme wel verliefd.”