Roels spieren spannen zich. Hij moet en zal onmiddellijk naar de VU.
Mama is bij de eerste hulp, appt hij Pien. Ik hou je op de hoogte.
Nou geen gedraal, twijfel of uitstel. Hop, op de fiets. Mama’s niet-behandelformulier heeft hij niet bij zich. Alla, dat is van later zorg. Al weet je nooit.
Hijgend loopt Roel een glazen schuifdeur door. Hij belandt in een zaal met mannen en vrouwen in witte, rode en groene werkjassen -de meeste maar half dicht- die kriskras tussen counters en bedden heen en weer benen.
Aan een balie wijst men hem de weg. Roel vindt zijn moeder achter een gordijn. Op een metalen bed, half onder een dunne, lichtgele deken. De wand achter haar vol knoppen, contactdozen en snoeren. Een wond gaapt in haar voorhoofd, haar trui vol bloedspatten. Haar ogen glanzen op zodra hij in haar blikveld staat.
‘O Roel, wat een verrassing.’ Ze heeft geen pijn, zegt ze. Voorzichtig kust hij haar.
Een assistent in witte jas schuift het gordijn opzij. Hij komt mevrouw wat vragen stellen.
‘Weet u welke dag het is vandaag?’
Onbevangen glimlacht de hoogbejaarde vrouw haar ondervrager toe.
‘Dat weet ik niet.’ Als een driejarig meisje gaat ze er vanuit dat anderen meer weten en meer kunnen. Voor haar inmiddels vanzelfsprekend, zij zit er niet mee. Niet meer. Toen haar vergetelheid begon, verzette ze zich wel. Wilde dagelijks vele malen dood. De urgentie is geslonken.
‘De tijd kent ze niet meer,’ zegt Roel. ‘Moeder heeft vasculaire dementie.’
‘Hoe heet u?’
Haar naam weet ze nog wel, Greet Dullaert. En haar geboortedatum ook, 28 maart 1925. Automatisch rolt die uit haar mond. Hoe oud ze is? Daar heeft zijn moeder geen idee van.
‘Vierennegentig, mam.’
‘Zo oud alweer? Nou, nou, ik ben niet in de wieg gesmoord.’ Laat mama maar schuiven. Ze leidt je in een oogwenk van de feiten af. Al zegt ze er onmiddellijk bij:
‘Ik heb wel lang genoeg geleefd. Voor mij hoeft het niet meer.’ Opgewekt, maar beslist: dat weet ze nog heel zeker.
Roel streelt zijn moeders hand. Ze zegt het elke keer als Roel haar ’s zaterdags bezoekt: Van mij hoeft het niet meer.
Onverstoorbaar test de assistent intussen haar reflexen. Armen, benen. Hij beweegt zijn vinger voor haar ogen. Braaf laat Roels moeder het zich aanleunen.
‘Het meest urgente is de wond. We komen hem zo hechten,’ zegt hij.
Weer zit Roel naast zijn moeders bed achter een gordijn. Ze dommelt wat, hij belt Pien op:
‘Het duurt hier nog wel even.’
Spoedafdeling in een ziekenhuis? Wat heet, veel vaart zit er niet in. Roel stuurt een appje naar zijn broer en zus: Mama ligt op de EHBO.
Dat gordijn moet open, vindt hij. Stel dat ze mama vergeten. Af en toe loopt haastig een jasschort voor hen langs. Stethoscoop om de nek, achter een karretje vol instrumenten, mobiel aan het oor. Roels moeder ontwaakt.
‘Wil je wat drinken, mam?’
“Spoedafdeling in een ziekenhuis? Wat heet, veel vaart zit er niet in.” Dat is me uit het hart gegrepen, en een leuke woordgrap ook.
Dank voor je reactie, Angeline. En Roel maar wachten, terwijl de tijd allang voorbijgaat aan zijn moeder.