De kant van mijn huis op

Op donderdagavonden bedolven een paar oude stamgasten me onder hun klaagzangen, over hun eenzame lot, verwoeste gebit, hun kijvende wijf, hun visie op wereldhervorming. Ik hoorde ze aan en knikte. Waarover moest ik vertellen? Over de spoken onder mijn bed, mijn ijskoude kamer? Bij hun was het erger. Mijn enige troost donderdags kwam van Gerda, als ik weer naar huis moest. Haar wang op mijn lippen.

Ik volgde haar met mijn ogen, hoe ze rond tafeltjes liep en glazen ophaalde, nootjes neerzette, een vriendelijk woord zei en lachte. Ik kon het niet opbrengen haar ook maar een tel uit het oog te verliezen, als ik bedacht dat ze straks in de kroeg achterbleef. Al mijn hoop was erop gevestigd te worden gesust en bedwelmd door haar zachte huid, zoals altijd op de donderdagavond.

Als mijn hand de gladde stof van haar gebloemde bloes raken zou en haar schouder zou grijpen, dan boog ze zich boven de toog naar me toe om mijn kus te ontvangen. Graag had ik langer haar parfum opgesnoven, langer haar wang bij mijn lippen gevoeld. Maar zo’n afscheid duurde altijd heel kort, meteen erna stond ze haar klanten alweer te bedienen of spoelde haar glazen.
Het moment dat ik haar om een kus vroeg had daardoor iets pijnlijks. Het was een soort voorbode van het moment er vlak na, als ze snel weer haar rug rechtte om met haar werk door te gaan.

Soms wilde ik teruglopen als ik haar al gekust had en ik de deur van de kroeg open duwde om weg te gaan. Dan wilde ik zo graag ‘nog één’ tegen haar zeggen, maar nu een kus op haar lippen. Alleen zou ze dan boos naar me kijken, dat wist ik. Ze kwam toch al aan mij tegemoet, met mijn afschuw van mijn eenzame huis, van de angstige uren alleen in mijn bed met de dreigende afgrond van mijn slapeloosheid. Ze was me toch al ter wille door me haar zachte wang te lenen.

Bovendien ergerde het haar man, die ook achter de toog stond en mijn kuise kus wel gedoogde, maar me liever van die gewoonte had afgeholpen. Een nieuwe gewoonte erbij – teruglopen als ik al bij de deur stond- was wel het laatste dat hij zou toestaan. Wanneer hij boos werd zou dat bovendien alle rust verjagen die zij me even tevoren gegund had toen ze haar wang toestak, die naar een parfum rook. Haar wang als een bron waaruit mijn lippen haar gezelschap putten.

Die broze indruk van haar huid op mijn mond droeg ik dan van de kroeg naar de overkant van de straat, een abri in met wachtenden, de tram in en uit naar mijn voordeur, de kale gang door mijn slaapkamer in. Ook bij het uitkleden hield ik haar de hele tijd bij me, dat gaf mij de moed aan mijn slaap toe te geven.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

4 reacties op De kant van mijn huis op

  1. Hansje schreef:

    erg mooi en ontroerend

  2. Margot schreef:

    Dat hoor ik graag, Hansje. Ook deze is door Proust geïnspireerd.

  3. Michiel Nooren schreef:

    Heel liefdevol.

  4. Margot schreef:

    Mooi dat je dat erin leest, Michiel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.