Wekelijks kreeg de prins bezoek van Patrick, een advocaat in ruste, die hij nog kende van zijn oude kostschool. De enige met wie hij nog herinneringen deelde aan die tijd. Wanneer Patrick op huis aan ging zei de prins gewoonlijk:
‘Neem mee, kerel,’ terwijl hij een fles exquise port van tafel pakte, een van de vele. ‘Denk nog eens aan me.’ Aarzelend zei Patrick dan:
‘Daar kom ik toch niet voor.’ Alsof hij voor het eerst zo’n fles, een kist sigaren of een zwijnenbout kreeg die de prins zelf had geschoten. Hij keek er somber bij, wat de prins wel grappig vond. Soms oogde Patrick bij een gift wat minder somber. Gek genoeg zat de prins daar dan mee. Dan zei hij tegen James, een oude studiemaat met wie hij wekelijks schaakte:
‘Ik weet niet wat Patrick bezielde. Ik geef hem toch wel vaker wat, maar gisteren leek hij het niet te waarderen.’
James bromde zoiets als: ‘Ik vind niet dat je vriend te klagen heeft.’
Dat was nog zacht gezegd, want in zijn hart vond James alles verspild wat de prins Patrick toebedeelde. Verspild aan een ondankbaar heerschap. Maar wat hijzelf kreeg toegestopt was in zijn ogen doodnormaal.
Overigens sprak hij niet in die zin over Patrick omdat hij diens cadeaus zelf wilde hebben. Welnee. James beleefde genoeg plezier aan het gezelschap van de prins. En hij was zich er terdege van bewust dat diens rijkdom en diens status ook op hem afstraalden. Dat hijzelf bij andere vrienden en zijn eigen familie aanzien genoot louter omdat zijn oude studievriend van koninklijken bloede was.
De oorzaak van James’ gebrom lag eerder in de nooit aflatende gulheid van de prins. James fantaseerde wel eens hoe hij het vermogen zou beheren van zijn trouwe vriend. Dan zou het hem niet uitmaken als de prins van alles weg gaf. De enige restrictie die hij als beheerder stellen zou, was dat de prins het aan andere rijken schonk, mensen van adel en van aanzien. De koninklijke familie zelf bijvoorbeeld.
Die lui hadden de gulle giften van de prins immers niet nodig, volgens James. Zulke lieden kon je er niet van verdenken de prins alleen daarom te mogen. Bij eenvoudige mensen zonder titel, zou dat wel kunnen spelen. Mensen zoals Patrick en hijzelf.
Alleen lag het beheer nu eenmaal niet in James’ handen. Daarom zag hij met lede ogen aan dat de prins maar doorging met zijn gulle gaven, zoals de chique etentjes die hij voor Patrick betaalde, het buitenhuis dat hij hem uitleende of een auto. Dezelfde soort gunsten trouwens die ook James geregeld van de prins ontving.
Zo kwam het dat er volgens James geen huis zo groot, geen reis zo ver was of Patrick kon het zich permitteren, dankzij het kapitaal dat hij uitspaarde met de giften van de prins. Terwijl Patrick precies hetzelfde over James dacht en over zijn verborgen schatten.
Leuk, Margot!