Vanuit de voormalige kantine van het Zuiderbad, wachtend op zijn zoontje, herkende Evert Roel toen hij daar kwam zwemmen. Roel heeft met Evert op de middelbare school gezeten. Close waren ze toen niet, want Evert was een beetje deftig, nu nog. Tijdens hun studie verloren ze elkaar uit het oog. Maar sinds die keer is het contact hersteld en spreken ze elkaar zo nu en dan.
Jaarlijks feliciteert Roel zijn oude klasgenoot met zijn verjaardag, vier maanden later wenst Evert hem geluk. Dan spreken ze weer af, gaan naar het stadsarchief, ze wandelen of lunchen. Inmiddels zijn ze oude kameraden, tijdgenoten, veertig jaar lang. Ze kennen de geschiedenis van Roels optredens en lessen, Everts functie bij een grote farmaceut, hun familie en gezin.
In mei dit jaar lopen ze door het Amstelpark, de rododendrons staan in bloei. Ondanks corona is het vol bezoekers, wat Roel verfoeit. Maar Evert schijnt het niet te deren.
‘Er is iets met hem,’ zegt Roel naderhand. ‘Hij droeg een oud jekkie dat hem niet flatteerde, zijn broek hing flodderig om zijn kont, zijn haren ongekamd.’
‘Misschien was hij haastig van huis gegaan,’ zegt Pien.
‘Hij viel een paar keer in herhaling. Als hij maar niet dement wordt. De broer van Evert was het op zijn zeventigste al.’
De afspraak voor de wandeling een halfjaar later zegt Evert vijf keer af, het is te nat, te koud, ten slotte is zijn dochter overspannen. Op maandagochtend stappen ze dan eindelijk door het Sarphatiepark en informeert Roel naar haar.
‘Evert vertelt over zijn dochters werk, opdrachten die ze binnen heeft gesleept, al zijn het er minder dan anders. Geen woord over haar toestand,’ vertelt Roel bij de lunch.
‘Vanwege privacy,’ denkt Pien.
Maar Roel gelooft er niet zo in, hij heeft een ongemakkelijk gevoel, er klopt iets niet.
‘Evert oogde net zo sjofel als vorige keer. En neem nou wat hij onderweg vertelt. Hij is lid van twee leesclubs. Ik vraag hem wat ze lezen. Dat weet hij niet, hij zegt dat zijn boek thuis in zijn boekenkast ligt.’
‘Soms ben je zoiets even kwijt,’ zegt Pien. ‘Jij toch ook wel eens?’
‘Hij vertelde een paar keer dat ze met gezin en aanhang zouden wintersporten. En dat dat nu niet doorging. Bij mamma begon het toentertijd ook zo: vergeetachtig, ongelukjes, zichzelf herhalen.’
In Roels ogen reageert Pien lauwtjes. Ze vindt het ook niet raar dat Evert naar de brandtrap wees van Roel zijn flat en zei dat iedereen van buiten zo naar binnen lopen kon.
‘Een Evert,’ zegt Roel ’s avonds met nadruk, ‘die altijd alles tien keer sneller snapt dan ik en beter. Dat iemand zoals ik hem uit moet leggen hoe een brandtrap werkt.’
Pien haalt haar schouders op en zegt:
‘Dat heb je al verteld.’