De anderen geeft hij een overhoring

Wim heeft zijn tuin voor een balkon verruild. Daar is hij dagelijks in de weer met aarde, kweekkasjes en planten. Misschien wel meer dan vroeger, toen woonde hij op de begane grond naast een buurman die het niet zo op hem had begrepen. Met zijn bladblazer joeg de man geregeld de afgevallen bladeren van hun gezamenlijke heg er dwars doorheen naar Wims tuin toe.
‘Die zijn van jou!’ zei hij er altijd bij.

Op koningsdag is er een feestje in Wims oude buurt, waar zijn vriendin Renske heen wil.
‘Ik heb geen zin die kerel weer te zien die vroeger naast me woonde,’ zegt Wim.
‘Ach joh, die is allang weer ouder en aanzienlijk wijzer, net als jij,’ zegt ze.
Op de bewuste dag loopt Wim rond elven daar langs rood-wit-blauw-oranje kraampjes en staat dan oog in oog met zijn gewezen buurman.
‘Hallo,’ zegt Wim en steekt zijn hand op. De man kijkt langs hem heen, keert hem zijn rug toe en loopt van hem weg. Andere buurtbewoners die Wim lang heeft gekend spreken hem aan.

Om twaalf uur zit hij op het stoepje van zijn overbuurtjes aan de koffie, de plaaggeest van voorheen staat aan zijn kant van de straat voor eigen huis te praten met een onbekende. Wanneer Wim opkijkt, zwenkt voormalig buurmans blik een andere richting op.
‘s Middags in zijn appartement zegt Wim tegen zijn Renske:
‘Die vent verandert niet, en in zijn ogen blijf ik ook dezelfde.’
Niet lang erna bezoekt Wim bij een reünie weer eens de school waar hij ooit lesgaf. Oud-leerlingen –allang volwassen- voeren een sketchje op. In korte broek, T-shirt met slogan, pet achterstevoren zitten ze breed in een schoolbank. Voor hen oreert iemand in colbert met aanwijsstok, die zo te zien een jonge meester Wim uitbeeldt. Een van zijn vroegere pupillen roept dwars door hem heen:
‘Dat hoeven we toch niet te weten.’
‘Vraag dat maar aan de rector,’ zegt de Wim van toen. ‘Eruit.’ De anderen geeft hij een overhoring.

Na afloop bij de borrel loopt de hedendaagse Wim -alweer zo’n jaar of dertig ouder- een van de spelers tegen het lijf.
‘Dat heb je leuk gedaan,’ zegt hij.
‘U had het toen altijd op mij begrepen,’ zegt zijn oud-leerling.
‘Ach toen,’ zegt Wim. ‘Dat is toch allang over.’

Thuis zegt hij tegen Renske:
‘Altijd die oude koeien uit de sloot, alsof je nooit verandert. Ik ga niet meer naar die gelegenheden toe.’

Een maand later is hij op een receptie van een oud-collega. Met een petitfourtje in zijn hand staat Wim te kijken naar de gasten. Hij groet wat voormalig vakgenoten, veel bezoekers kent hij niet. Een vrouw van in de veertig, in strakke korte jurk, loopt op hem af.
‘Ik zat vroeger bij u in de klas,’ zegt ze.
Wim verwacht de zoveelste bevroren anekdote uit lang vervlogen tijden.
‘Vroeger is voorbij,’ zegt hij maar meteen.
‘Fijn om te horen,’ zegt ze. ‘Ik kon toen echt een kreng zijn.’

Dit bericht is geplaatst in buren, feest, liefde, school, thuis, uitje, werk. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.