Terug van zijn werk loopt Frits de hal in van zijn flatgebouw, en wacht beneden op zijn lift. Zijn bovenbuurvrouw – felgroene jas, dito vlinderbril- loopt binnen.
‘Ha Frits!’
‘Hallo.’ Door het ronde raampje in de deur kijkt hij naast haar hoe de rechterlift omlaag zakt. Frits houdt de zware deur open.
‘Na jou.’ In het kale hok onderweg naar negen hoog, zij naar tien, vraagt Frits:
‘Kom jij mijn onderbuurman wel eens tegen?’
‘Van Gram, met die hond?’ vraagt ze. ‘Gatver, wat stinkt dat beest, iedereen klaagt steen en been.’
‘Ik heb er ook zo zoetjesaan tabak van. Heeft iemand het hem ooit gezegd?’
‘Zo’n man is daar niet vatbaar voor,’ zegt de buurvrouw. ‘Wil je het leefbaar houden in een flat, dan zeg je ja en amen, en je slikt.’ De negende.
‘Prettige avond.’
‘Jij ook.’
Een week later staat Frits net in de lift of hij stopt, en Van Gram stapt met zijn herder binnen. Diens snuit al even grijs als de haren van zijn baas. De adem van het beest, of misschien zijn vale vacht, is niet te harden. Frits krijgt het warm van hoofd tot voeten, hij ritst zijn jack open.
‘Mag ik u wat zeggen?’ vraagt hij. ‘Bruno ruikt nogal sterk, om het zacht uit te drukken. Neemt u me niet kwalijk.’
‘Ik ruik niets,’ zegt Van Gram, zijn wangen purperrood. ‘Jij bent de eerste die dat zegt, ik krijg nooit klachten.’
‘Zo ingewikkeld is het toch niet om je hond te wassen?’ Op dat moment kan Frits geen vriendelijker woorden vinden.
‘Zal ik jou eens wat zeggen?’ zegt Van Gram. ‘Ik hoor jullie de hele tijd boven mijn hoofd lopen, bonken, tikken. En je tv klinkt ook behoorlijk door. Daar hoor je mij niet over.’
‘Dat spijt me dan,’ zegt Frits. ‘Dat heb ik niet zo in de gaten.’
Begane grond, de deuren schuiven open. Frits bromt:
‘Tot ziens,’ en beent naar buiten.
Twee weken later loopt hij op zondagochtend vroeg zijn trainingsrondje door een verlaten Amstelpark, een enkeling rent ook, een eekhoorntje schiet weg. In joggingpak loopt Frits de hal binnen. De onderkant van de linker lift hangt stil voor het ronde ruitje. Een mannenstem roept:
‘Help!’
‘Zit je vast?’ vraagt Frits.
‘Ik kan er niet meer uit,’ roept een bekende stem. Van Gram. ‘Ik heb mijn telefoon niet bij me.’
Frits belt het nummer van de liftenservice dat Van Gram hem noemt. Na een poosje bemoeien andere bewoners zich ermee. Man en hond zijn na een halfuur vrij.
Weken later stapt Van Gram opnieuw bij Frits de lift in, ditmaal zonder hond. Aandachtig naar het marmoleum turend, zegt hij:
‘Tegenwoordig gebruik ik de goederenlift als ik met Bruno ben.’
‘Mooi.’
‘Wassen helpt niet. Bruno wordt erg oud, het zal helaas niet lang meer duren.’
Mooi. Over veronderstellingen en bij elkaar komen.
Dank, Folkert, ja, zoiets. En over verschillende kanten van een zaak.