Verdwenen

Tussen de bezoekers in de hal van het theater die keuvelend staan wachten tot de zaal opengaat, herkent Isis een vriendin van lang geleden. Hoe heet ze ook alweer? In Isis’ duistere brein duikt een jeugdige versie op van haarzelf, die met een jonge Lotte en met Lottes dochtertje –oh ja, Lotte, heette ze– op Lottes zwarte bank thee zit te drinken. Nieuwsgierig tikt Isis de grijze vrouw aan. ‘Ken ik jou misschien van vroeger, uit de Hoogstraat?’ vraagt ze wanneer haar vermeende vriendin zich omdraait. Isis herkent Lotte nu ook aan haar ogen, nog even donker als vroeger, en aan haar borst, nog even smal. ‘Isis Bouwhuis,’ zegt ze, ook al trekt Lottes evenbeeld haar wenkbrauwen op. Met Lottes nasale stem zegt de vrouw: ‘Ik zou je nooit herkend hebben, maar je naam ben ik heus niet vergeten.’ En met Lottes stelligheid zegt ze: ‘Isis Bouwhuis, die opeens van de aardbodem verdwenen was.’ Isis geeuwt ongemakkelijk. Verdwenen, hoor ik een verwijt? Lotte vertelt dat toentertijd haar tweede dochter werd geboren. ‘Daarna verdween je van de aardbodem,’ herhaalt ze. Moet ik soms zeggen dat het me spijt? Isis gaapt opnieuw, Lotte zal het er toen wel naar gemaakt hebben, denkt ze. Daarom spijt het haar vooral dat ze Lotte daarnet heeft aangesproken. Gelukkig gaan net de zaaldeuren open, en scheiden hun wegen zich weer.