Uit de as herrezen

Ik had veel eerder op rij één moeten gaan staan, denkt Pien. Ik zie de dirigent nu stukken beter. De repetitie begint, stemmen weven patronen van muziek. Na afloop weerklinken ze nog in Piens hoofd. Tot de vice-voorzitster op haar afstevent, handhaafster van het koorreglement tot in de kleine letters. De vrouw slaat een ‘Ha Pien, hoe gaat het?’ over, en vraagt meteen:

‘Stond jij niet op rij twee?’ Haar barse toon roept een heel jonge Pien op – met vlechtjes en met spillenbenen. En legt een deken over het gekeuvel van koorvrouwen om haar heen. Het jonge ding in Pien denkt: Ik heb een regel overtreden. Waarmee ze vroeger op de nonnenschool slechte ervaringen heeft opgedaan. De warmte van de veertig zangeressen in het buurthuiszaaltje stuwt naar haar keel en wangen. Trillerig antwoordt ze:

‘Ik heb last van mijn ogen.’

‘Die ene meter dichterbij maakt toch geen verschil?’ In Pientjes brein neemt het bestuurslid de gedaante van de duivel aan, met hoorntjes op het hoofd, drietand en staart met kwastje. Het hellevuur dat haar verlicht beneemt Pientje de adem. ‘Lange vrouwen horen nu eenmaal achteraan,’ briest Lucifers alter ego. Zijn het de ‘Lange Vrouwen’ die de ban verbreken? In elk geval dooft het vuur rondom de kleine Pien. Uit de as rijst de grootmoeder omhoog die Pien al jaren is. Voorvechtster van rechten voor LHBT en Q, lang en kort, ver- en bijziend.

‘Het scheelt een hoop,’ antwoordt oma Pien ijzig. ‘Ik sta voortaan vooraan.’