Midden in de nacht wordt Stefanie door haar dronken moeder uit haar slaap gebeld, voor de derde keer die week. Lodderig begint ma plompverloren: ‘Je broer is helemaal niet homoseksueel…’ Bibberend in haar dunne hemdje hoort Stefanie haar klokken en slikken, mama heeft kennelijk nog niet genoeg.
‘Wat dan, mam?’ houdt ze nog net binnen. Stom, denkt ze, ik had het geluid moeten uitzetten en ma meteen moeten wegdrukken. Maar dat was ze met haar slaperige kop vergeten. Bovendien, denkt Stefanie, er had iets ernstigs kunnen zijn. Ze zegt: ‘Mam, ik hang op, morgen moet ik werken en de kinderen moeten op tijd naar school.’ Voordat ze zich weer aan haar slaap kan overgeven maalt ze langdurig over haar moeder, en hoe het verder moet. En ook peinst Stefanie over Elseliens etentje, de moeders die daar waren, en wat ze hen zou kunnen vertellen. Niets over alle lege drankflessen in haar moeders huis, hoe haar moeder verslonst en vermagert, niets over haar telefoontjes. Want Stefanie ziet huizenhoog op tegen de gratis adviezen van die drie behulpzame vrouwen: AA, huisarts, hulplijn. Wat Stefanie allemaal allang tevergeefs heeft geprobeerd.
De volgende ochtend loopt Isis met Stefanie mee van het schoolplein naar hun fietsen en vraagt lachend: ‘Alles goed sinds Elseliens feest?’ Terwijl Stefanie aan haar fietsslot morrelt, speurt ze in haar duistere hersenpan naarstig naar een lichtpunt.