Elselien, huisvrouw, voelt zich door iedereen miskend. Leraren van haar kinderen vergeten te bedanken voor haar hulp, vriendinnen komen laat op haar dinertje, en tot overmaat van ramp begeert haar man haar niet. Haar ongenoegen wil niet zakken. Ook niet als ze bedenkt: Zelfs kunstenaars sloven zich voor anderen uit. En: Ook die wachten lijdzaam af, net als ik, tot iemand interesse in hen toont. Gegeneerd dat zij dat zelden doet, neemt Elselien zich voor het goed te maken.
Daarom stapt ze ‘s ochtends op de fiets, zodra man en kinderen de deur uit zijn. Zo ziet ze in het jonge ochtendlicht winkeliers hun luiken omhoog rollen. Hun bordje op de voordeur keren ze van ‘dicht’ naar ‘open’, ze zetten reclameborden op de stoep.
Aandachtig loopt Elselien langs een in aardse kleuren geschilderde verlaten straat en complimenteert een galeriehoudster met de lichtval. In een buurthuis laat ze haar hart verwarmen door een portret in grove rode streken van een flamenco danseres met geheven rechterknie, en door hardpaarse acryl tulpen. Ook kuiert ze door een museum, totdat er omgeroepen wordt: ‘Over twintig minuten sluiten we.’ Elseliens idee voortdurend klaar te staan voor iedereen, verbleekt. Gelouterd peddelt ze naar huis terug. Haar gevoel van stank-voor-dank vermengt zich met het straatstof dat een schoonmaker van de Gemeente krachtig wegspuit. Mijn kinderen, vriendinnen en mijn man wachten op me.