In de dames kleedkamer van de sportschool veegt Carla’s arm als terloops over de grauwe metalen frontjes van de lockers. Welke was het ook alweer? Derde kolom links? De bovenste? Haar hand rust op de rechter zijkant van het lockerdeurtje, middenin. Waar ze een hard metalen rondje voelt. Ze duwt haar sleuteltje erin. Het geeft niet mee. Het slot eronder evenmin. In haar oren klinkt het gemompel van de vrouwen die zich zitten te verkleden. Ertussendoor hoort ze het ritselen van hun kleding, het zoemen van een rits, kort klakken van drukknopen. Letten de sportsters op haar? Zo te horen aan hun kabbelende geluiden, denkt Carla van niet.
Op haar werk heeft ze over haar progressieve oogziekte verteld. Maar hier verdomt ze het. Op pilates, bij de pump en bij de body shape komen steeds andere vrouwen. Ze kent hen niet. Ze haat de meewarige toon van het ‘Zal ik je even helpen?’ die sommige ongetwijfeld aanslaan. Ze stelt zich de greep voor om haar arm, het trage meelopen, alsof er iets mis is met haar benen. Op mijn werk moesten ze me op het laatst niet meer, denkt Carla.
Ze draait zich om, doet een stap de richting van de schimmen op, en strekt haar arm naar voren. In haar geopende hand haar lockersleutel met het nummer. ‘Kan jij misschien zien welk cijfer op het label staat?’ vraagt ze aan de vage figuur voor haar. ‘Ik ben mijn leesbril vergeten.’ Een vrouw antwoordt:
‘Achtenzestig.’
‘Bedankt.’ Die zit in de tweede kolom, meent Carla te weten, de tweede of derde van boven. Waarom hebben ze hier in vredesnaam de opstelling veranderd? Ze draait zich om. Steekt haar sleuteltje in de tweede locker. Het slotje geeft niet mee. Die eronder. Ook mis. Het zweet breekt haar uit. De vierde misschien?