‘Hij is verliefd.’ Sannes woorden houden Marjan gevangen op haar stoel. Ze durft niet eens naar de wc, en zeker niet naar buiten. Het liefst drukte ze haar vingertoppen in haar oren. Haar eigen David doemt op voor haar geestesoog, toen hij opeens tien jaar jonger leek, en smoorverliefd was. Op een ander. Hij straalde. Zijzelf zag daar geen enkele reden voor. In tegendeel.
Davids romance ligt als een rottend lijk in Marjans gedachten. Ze kende Sanne in die tijd nog niet. Als ik er nu over vertel, denkt Marjan, doen we een wedstrijd in ellende. Ze drinkt haar koffie, kijkt naar het buigend helmgras van de zanderige duinen. En naar haar wandelmaatje Sanne, wiens appeltaart onaangeroerd voor haar op tafel staat.
‘Het zal zijn midlife crisis zijn,’ zegt Marjan.
‘Zou je denken?’ vraagt Sanne met vlekkerig gezicht. Nog voelt Marjan hoe tergend traag de minuten zich toentertijd aaneenregen. Tot kwartieren, uren, maanden.
‘Aan jou ligt het niet hoor,’ zegt Marjan. Voor Sanne misschien een platitude. Voor Marjan inzicht, betaald met vele maanden zielenrust.
‘Hij wil met haar uit, maar ik vertrouw het niet,’ zegt Sanne. Ze pakt het oortje van haar kopje beet en laat het los.
‘Geen duimbreed toegeven, zeg ik.’ Had ik dat toen maar aangedurfd, denkt Marjan huiverend.
‘Je geeft me hoop,’ zegt Sanne tussen haar tranen door. ‘Was ik maar half zo flink als jij.’