In zijn marineblauwe pak, zijn speech verborgen achter zijn pochet wil Peter de deur uitrennen. Het overkomt me steeds vaker, denkt hij. Zijn hart fladdert tegen zijn ribbenkast. Ik begin alles te vergeten. Net als pa. Begon het bij hem ook al zo vroeg? Kalmte nu. Hij belt zijn zwager. ‘Ja, stom.’ De buurman. ‘Heel jammer.’ De taxicentrale. ‘Sorry.’ Op de site van een verhuurbedrijf kiest hij een snelle Chevrolet. Het is me gelukt, denkt hij. Hoe lang nog? Met loodzwaar hart roept hij: ‘Yvonne!’
‘Gaan we?’
‘Kom even.’ Haar haar glanst zilvergrijs boven een felrood ensemble. Vanmiddag na de ceremonie gaat ze een Frans lied zingen. Prachtig. Peter heeft haar horen repeteren. ‘Ik ben stom geweest.’ Even mijn hoofd tegen haar zachte borst, denkt hij. Maar eerst die tranen weg achter mijn ogen. Hij slikt, zegt stijf rechtop:
‘Ik ben vergeten onze auto op te halen. De garage is het weekend dicht.’ Even haar arm om me heen? Zijn verlangen wijkt voor het spervuur van haar vragen:
‘Kunnen we niet de auto lenen van mijn broer?
‘Hij heeft hem zelf nodig,’ antwoordt Peter met vlakke stem.
‘Die van de buurman?’
‘Hij ook.’
‘Een taxi nemen dan?’
‘Te duur.’ Hij zegt: ‘Ik heb een huurauto gereserveerd.’
‘Als je het zelf zo goed weet, waarom roep je me dan?’ vraagt ze, en klikklakt de kamer uit.