De regels van het samenzijn

De zoons van Addie komen vanavond eten. Het hele huis ruikt naar de curry die Sam, haar man, gekookt heeft. Ze zet een bovenraam open, dekt de tafel met servetjes, kaarsen en het zilveren bestek. Ze stift haar lippen, spuit een vleugje Chanel 5 op. Niet zo’n wolk, denkt ze, als van die oude dames bij concerten. Tegen zessen belt de jongste aan. Voordat ze bij de voordeur is, doet hij hem met zijn eigen sleutel open.

‘Ha curry,’ zegt hij. ‘Ik bedoel: Ha mam.’ Hij zoent Addie, omhelst zijn vader. Een kwartier later hoort ze de deur opnieuw. Haar oudste. Getik van hangers bij de kapstok, voetstappen, en zacht praten. Heeft hij iemand meegenomen?

‘Hallo!’

‘Ha, lieverd!’ Bij de deur wacht hij op zijn gezelschap: een jonge vrouw. Lange paardenstaart, rechte, witte tanden, gladde huid. Addies moederhart zwelt. Krijgt ze zomaar een dochter in de schoot geworpen?

‘Vind je het goed dat Femke mee eet?’ Addie vangt zijn blik, zijn glimlach boven zijn weekendbaardje. ‘Mijn vriendin,’ zegt hij. Hij pakt haar pols. Hij heeft nog nooit vriendinnen mee naar huis genomen. En heeft zijn moeder evenmin ooit over een vriendin verteld. De jonge vrouw geeft een slap handje. Addies greep is ferm, zoals ze ook haar zoons geleerd heeft. Maar dit is Femke. Addies ogen strelen het stel, zoals hij naast zijn Femke op de bank zit, zijn lange arm in geblokt shirt om haar schouder. Ze toasten met zijn vijven: Op vanavond!

Ze scheppen curry op, en rijst, proeven en blazen. Addie neemt een slokje water, Femke en de mannen wijn. Er ontspint zich een gesprek over Trump, goedkope vliegreizen, en restaurantjes. Femke mengt zich er niet in. Tegen de huisregels in kijkt ze telkens op haar telefoon. Sam en de jongens lijken het niet te merken. Addie let er maar niet op. Ze wil alleen dat Femke zich op haar gemak voelt. De jongste brengt, maanden na datum, de Sinterklaasintocht ter sprake in Dokkum, waar Femke woont.

‘Van mij hadden ze mogen protesteren.’

‘Maar niet pal bij die blije kindertjes,’ zegt Sam. Addie ziet een opening voor Femke. Ze kijkt haar aan, en vraagt:

‘Wat vindt jij als Dokkumse ervan?’ Femkes blik dwaalt achter Addie langs, waar het behang gestreept is, een stilleven hangt, en oma’s pendule. Alsof ze daar haar woorden zoekt. Addie wacht. In de gevallen stilte dondert haar oudste:

‘Hoe kan je dat nou vragen? Femke vertegenwoordigt toch geen stad?’ Addies hart bonkt.

‘Maar,’ zegt ze schor. ‘Ik.’ Ze prikt wat naar een brokje in de curry op haar bord. ‘Sorry’ zegt ze. Ze kan zichzelf wel voor de kop slaan. Heeft ze het voor haar zoon verpest? ‘Wie wil er koffie?’ Ze staat van tafel op, ruimt borden en glazen in de afwasmachine, en zet koffie. Diep in gedachten over de schimmige regels van het samenzijn.