Onopvallend zit Lisanne te midden van de andere gasten in de woonkeuken van een jarige vriendin. In het flakkerend kaarslicht leunt ze met de handen onder de kin, ellebogen op een tafel vol bordjes met restanten van het dessert, glazen, kopjes en flessen. Het gesprek gaat over de Brexit. Lisanne humt, zegt zachtjes ‘ja,’ ze knikt, ze nipt van een likeurtje. ‘Wat vindt jij ervan?’ vraagt een tafelgenoot haar onverwacht. Ze kent hem niet goed, haar nek en wangen worden warm. Haar lijf spant zich voor de ijzeren greep van haar echtgenoot, die haar pols zal afknellen om haar beurt over te nemen. In de halve schemer beseft ze met moeite dat haar man niet tussen de visite zit. Uit gewoonte krommen haar schouders zich en knijpt ze haar knokkels wit. ‘Ze denken,’ zegt ze schor, ‘dat ze nog het grote Imperium van vroeger zijn.’ Haar woorden stokken. De gastvrouw zegt: ‘je hebt gelijk,’ schenkt nog eens in. Lisannes schouders ontspannen zich, haar wangen koelen af, ze permitteert zich nog een glaasje. Bij het afscheid zegt ze: ‘Ik ben laat.’ De gastvrouw lacht: ‘rustig nou maar.’ Voor haar voordeur grabbelt Lisanne ongeduldig in haar tas naar de huissleutels, waar zijn ze nou? Snel knipt ze het ganglicht aan. De verflucht en de geur van nieuw zeil ontnuchteren haar: hier woont hij voorgoed niet meer.