Als Molly het ochtendblad uit haar brievenbus ophaalt, treft ze ook een gids aan van een warenhuis. In de lift bladert ze van zilveren armbanden via horloges, rode veterschoenen, naar fauteuils op ranke pootjes. Ze drinkt haar ochtendthee, leest de koppen, en kijkt boven de krant met warm hart terug op een logeerpartij de afgelopen dagen. Tegen haar man, Luc, zegt ze:
‘Je kon je kont niet keren in ons huis, maar lol hadden we wel met die gasten.’
Samen met Luc schrobt ze vlekken uit het kleed, ruimt vaatwerk van het aanrecht, verzamelt beddengoed. Zowat alles staat en ligt op andere plaatsen. Blijkbaar haar horloge ook, in elk geval kan Molly het niet vinden.
‘Heb jij het soms zien liggen?’ vraagt ze.
Luc niet.
Ze keren de matrassen om, schudden dekbedhoezen, slopen en lakens uit. Bij de was vindt ze een Franse onderbroek, en onder een logeerbed liggen vreemde sokken.
‘Nu je horloge nog,’ zegt Luc. Als er die dag niets anders meer opduikt, denkt hij aan hun logees. ‘Zal ik ze bellen? Misschien zat het per ongeluk in hun bagage.’
‘Oké.’
‘Ze willen je nog erg bedankten, Mol,’ zegt Luc nadien. ‘Helaas, ze hebben geen van drieën iets gevonden.’ Hij draagt een tafeltje terug naar de berging. Het huis wordt weer van hun. Zonder polshorloge.
Molly kan het uurwerk in haar brein zo voor zich zien, maar waar het ligt, blijft duister. Alsof het ergens in haar huis een eigen leven leidt, en niet beantwoordt aan de wetten die ze kent. Ze krijgt het koud bij de gedachte. Heel jammer van haar klokje.
De dag erna gaat Molly naar haar fitness, luncht weer gewoon met een vriendin. ’s Avonds kijken Luc en zij een serie zoals ze dat gewend zijn. Geen horloge. Het kan best van mijn pols gegleden zijn, piekert Molly ’s nachts. ‘s Ochtends haalt ze het medicijnkastje leeg, tilt pilsjes uit een krat, kijkt in de sokkenla.
‘Niets voor jou, om zo te moeten zoeken,’ zegt Luc. ‘Koop toch een andere.’
Ze aait zijn ongeschoren wang.
Toevallig ligt de gids er nog, van een paar dagen terug. Ze bladert het reclamedrukwerk door, één horloge wint haar hart. Het uurwerk heeft precies de juiste maat, het zou ook heel goed bij haar kleren passen. ’s Nachts voelt ze het zachte leer al om haar pols, glijden metalen wijzers traag over de witte bovenkant, daarna over de zwarte helft.
Ze staart er ’s ochtends dromerig naar in de brochure, haar ogen strelen het verliefd. Was Molly er eerst rouwig om, nu voelt het als een groot geluk, bij een klein ongelukje. Net fantaseert ze hoe haar zus jaloers haar fonkelnieuwe sieraad keurt, of er klinkt een kreet. Luc:
‘Mol, kom gauw kijken! Raad eens wat ik heb gevonden?’
Ze doet een innig schietgebedje, dat het niet is wat ze denkt.