Wil verslindt romans, novellen en verhalen. Nu zijn pensioen nadert, denkt hij: Ik kan ook zelf wel eens gaan schrijven. Over het duistere verleden van mijn vader, iets uit de oorlog, of mijn stokkende carrière.
Hij meldt zich aan voor een schrijfcursus van zes lessen. Op zaterdagen, samen met een boekhouder, een lerares, een journaliste en een advocaat. Docent is Nico. Die heeft al acht romans en twee novellen op zijn naam.
Elke cursussessie deelt Nico in een kil lokaal van een verlaten school een nieuw A-4’tje uit, met regels voor deskundig schrijven. Tijdens de les oefenen ze ermee. Zo beschrijven Wil en de boekhouder samen een ruzie. Heel grappig, vinden ze. Een volgende keer schetsen de cursisten blunders op kantoor. Nico roemt hun fantasie.
‘Dat is een goede basis.’ Na vier bijeenkomsten geeft hij een oefening mee naar huis, het schrijven van een eerste pagina. Wils hart wordt warm. Nu gaat het echt beginnen. Achter zijn bureau schrijft hij een bladzij vol. Met verve introduceert hij vijf personages inclusief achtergrond, karaktertrekken en conflicten. Inwendig glimlachend deelt hij op zaterdag zijn huiswerk rond. Ze lezen het enkele minuten. De advocaat zegt:
‘Je haalt wel erg veel overhoop.’ De andere cursisten ontwijken Wils blik.
‘Het heeft veel weg van een synopsis,’ zegt Nico. Wils maag krimpt samen. Dat Nico anderen hetzelfde commentaar geeft op hun werk, is Wil een schrale troost.
Het volgende, tevens laatste, huiswerk luidt: Schrijf een dialoog. Wil denkt: Ik zal ze eens versteld doen staan. Meteen gaat hij naar voorbeelden op zoek. Salinger misschien? Wil leest over een jonge man en een klein meisje. Op het strand, en dobberend in de golven, praten ze met elkaar:
“‘Een bananenvis.’
‘Mijn God, nee!’ zei de jongeman. ‘Had ie bananen in zijn bek?’”
De dialogen spatten van het papier. Hoe doet zo’n schrijver dat? vraagt Wil zich af. ‘s Avonds in bed leest hij wat Salinger een zuipende huisvrouw in de mond legt, tegen haar dochter, haar vriendin en haar huishoudelijke hulp. Wat een vernuft, zo origineel, heel levensecht, vindt Wil.
Pas op vrijdagavond bedenkt hij zelf een dialoog. Tot in de late uurtjes schrapt hij er zinnen uit en woorden, vervangt, vult aan. Met trillende handen fietst hij op zaterdag naar de cursus. Daar lezen de schrijvers in spe elkaars dialogen.
‘Wat wil je er eigenlijk mee zeggen?’ vraagt de journalist aan Wil. De boekhouder vindt Wils taalgebruik nogal gezwollen. Nico zegt:
‘Het is de kunst je in te leven in je lezers.’ Wil zwijgt met zwaar gemoed. Het commentaar op dialogen van de andere cursisten gaat langs hem heen. De laatste tien minuten van de les polst Nico de animo voor een vervolgcursus.
‘Ik niet,’ zegt Wil met toegeknepen keel. Thuis schudt hij zijn spieren los, pakt Tolstoi weer eens uit de kast, en nestelt zich in zijn leesstoel.