Dat heb ik mooi volgehouden

Rode streepjes op het display van een zwart plastic kastje verspringen van 07:59 naar 08:00. De hoogste tijd. Henk licht zijn dekbed op, gaat rechtop zitten, en pakt zijn ochtendjas. Zijn Senseo-apparaat ratelt, pruttelt, kreunt: Koffie. Henk giet er melk bij tot de vereiste doffe bruine kleur. Daarna heeft Henk dringend behoefte aan een boterham met kaas, en aan het ochtendblad. Al staat er heel wat in dat hij zou willen weten, hij komt er niet aan toe. De afwas doe ik ook maar straks, denkt hij. Eerst is de sportschool aan de beurt. Sinds een halfjaar beoefent hij de seniorengymnastiek. In het begin kreeg hij de kriebels voor hij ging. Was zijn handdoek de goede maat, glom zijn tenue niet te uitbundig? Nu weet hij hoe het hoort.

Hij trekt zijn zwarte sportbroek aan, zijn groene handdoek zit al in zijn tas. Hij rijdt over zijn vaste route. Bij de Van Heenvlietlaan linksaf. Voor de sportclub perst hij zijn fiets tussen de andere.

‘Ha Henk!’ De baliemedewerkster geeft hem de sleutel van een kluis. Henk loopt langs oefentoestellen, waar hij naar mensen speurt die hij van les kent.

‘Hoi.’

In een zaaltje levert hij zich uit aan een pezige instructeur, samen met twintig andere sportievelingen op schuimrubberen matjes. De coach laat Henk beenspieren spannen waarvan hij het bestaan niet wist: binnen en buiten, onder en boven, recht en schuin. Slaafs volgt Henk zijn aanwijzingen op: benen tien centimeter boven de grond, armen gestrekt voor zich. Twintig keer zwaait hij ze omlaag en weer omhoog.

‘Fietsen,’ gebiedt de sportleraar. Henk trapt als een bezetene. ‘Je voet dorsaal geflexed,’ zegt de instructeur. ‘Schaar.’ Henk schopt zijn benen heen en weer. Na vijf oefeningen, kijkt hij op zijn horloge. Tien minuten zijn voorbij. Dat valt Henk tegen. De trainer wringt zich in complexe bochten. Henk doet hem na.

‘Let op: Je core aanspannen.’ Henk kijkt opnieuw: Een half uur. Dat heb ik weer mooi volgehouden, denkt hij. De instructeur eist, Henk beweegt: op handen en voeten, bekken omhoog en omlaag. ‘Linker arm gestrekt naar voren, rechter been naar achter.’ Met verhit gezicht verfoeit Henk de pijntjes die hem plagen. Nog een kwartier. ‘Buikspieren in. Op één been, ogen dicht.’ Tijd.

‘Hard gewerkt,’ zegt Henk in de kleedkamer.

‘Thuis zalig nietsdoen,’ zegt een ploeggenoot bleekjes. Henk is er niet zo zeker van. Eerst moet zijn jas aan, fiets van het slot, sporttas in zijn fietstas. Dan gelast een overvolle blaas hem naar huis terug te sjezen. Onder de douche spoelt hij zijn zweet af. Bij het afdrogen kijkt hij opzij. Vanuit een hoek staart een boordevolle wasmand hem bars aan. De afwas staat te wachten, hij heeft de krant maar half gelezen, en straks moet hij naar klaverjassen.